HOOFDSTUK
ZEVENENTWINTIG

Het is de somberste avond tot nu toe. De koude regen valt met bakken uit de hemel als teken dat de zomer nu echt voorbij is. De klamme kilte trekt in onze botten en doet onze vingers, ruggen en harten steken. Het gerommel van onweer komt steeds dichterbij en probeert het gekletter van de regen te overstemmen. Af en toe bliksemt het en trekt er krakend een flits langs de hemel. De ingang van de grot licht op.

We zijn er allemaal. Nat. Koud. Stil. Ellendig. Felicity zit op de platte steen en vlecht steeds opnieuw hetzelfde plukje haar, vlecht het, haalt het weer uit, vlecht het, haalt het weer uit. Het is alsof de regen al het vuur in haar heeft uitgeblust.

Pippa heeft haar mantel helemaal om zich heen geslagen en loopt klagend heen en weer. ‘Hij is minstens vijftig! Ouder dan mijn eigen vader! Het is te erg om over na te denken.’

‘Met jou wil er tenminste nog iemand trouwen. Jij bent geen paria.’ Het is Ann, die al die tijd haar hand vlak boven de vlam van de kaars heeft gehouden. Ze houdt hem steeds lager, tot ze hem snel weg moet trekken. Door haar huivering weet ik echter dat ze zichzelf met opzet heeft gebrand, omdat ze wil kijken of ze nog wel iets kan voelen.

‘Waarom wil iedereen zich mij toe-eigenen?’ mompelt Pippa. Ze heeft haar hoofd in haar handen. ‘Waarom willen zij mijn leven bepalen? Hoe ik eruitzie, met wie ik omga, wat ik doe of niet doe? Waarom kunnen ze me niet gewoon met rust laten?’

‘Omdat je mooi bent,’ antwoordt Ann. Ze kijkt toe hoe de vlam aan haar handpalm likt. ‘Als iets mooi is, willen mensen het altijd hebben.’

Pippa lacht verbitterd door haar tranen heen. ‘Ha! Waarom denken meisjes toch altijd dat schoonheid alle problemen oplost? Schoonheid veroorzaakt juist problemen. Het is ellendig. Was ik maar iemand anders.’

Het is een opmerking die alleen knappe meisjes zich kunnen veroorloven. Ann reageert met een wantrouwend lachje.

‘Dat meen ik! Was ik... Was ik jou maar, Ann.’

Ann is zo verbijsterd dat ze haar hand te lang bij de vlam houdt en haar gezicht van de pijn vertrekt. ‘Waarom zou je in ’s hemelsnaam mij willen zijn?’

‘Omdat,’ zucht Pippa, ‘jij je geen zorgen over dat soort dingen hoeft te maken. Met jou bemoeit niet iedereen zich. Jij kunt tenminste nog ademhalen. Niemand wil jou.’

‘Pippa!’ blaf ik.

‘Wát? Wat heb ik nu weer gezegd?’ klaagt Pippa. Ze heeft niet eens in de gaten hoe bot ze doet.

Anns gezicht betrekt en haar ogen worden kleiner, maar ze wordt te erg door haar eigen gedachten in beslag genomen om iets tegen Pippa te zeggen, en Pippa is te egoïstisch om het te merken. ‘Je bedoelt dat ik niet opval,’ zegt Ann mat.

‘Precies,’ zegt Pippa, en ze kijkt mij triomfantelijk aan omdat iemand in de grot haar tenminste begrijpt. Het duurt even, maar dan dringt het toch tot haar door. ‘O, o, Ann, zo bedoelde ik het niet.’

Ann wisselt van hand en houdt nu haar linkerhand bij de kaars.

‘Ann, lieve Ann. Vergeef me alsjeblieft. Ik ben niet zo slim als jij. Ik bedoelde het heel anders.’ Pip slaat haar armen om Ann heen, die blij is met elke vorm van aandacht, al is het van iemand die haar aanwezigheid als iets vanzelfsprekends beschouwt, zoals de juiste ketting of een haarlint. ‘Kom op, vertel ons eens een verhaal. Laten we in het dagboek van Mary Dowd lezen.’

‘Waarom zouden we dat doen als we toch al weten hoe het afloopt?’ zegt Ann terwijl ze in de vlam staart. ‘Ze komen om bij de brand.’

‘En toch wil ik het lezen.’

‘Pippa, kun je niet één avond wachten?’ verzucht ik. ‘We zijn niet in de stemming.’

‘Dat kunnen jullie makkelijk zeggen. Jullie hoeven niet tegen je zin te trouwen!’

Het dondert. We zitten allemaal in onze eigen hoek – samen, maar toch eenzaam.

‘Zal ik jullie een verhaal vertellen? Een nieuw, verschrikkelijk verhaal? Een spookverhaal?’

Het is de stem van Felicity die zachtjes door de grot echoot. Op haar steen draait ze zich naar ons toe, slaat haar armen om haar knieën en drukt ze tegen zich aan. ‘Zijn jullie er klaar voor? Zal ik beginnen? Er waren eens vier meisjes. Eén was mooi. Eén was slim. Eén was charmant en één...’ Ze kijkt naar mij. ‘Eén was geheimzinnig. Maar ze waren allemaal beschadigd. Er klopte heel veel niet. Slecht bloed. Grote dromen. O, dat ben ik vergeten te zeggen. Sorry, dat is belangrijk: het waren alle vier dromers, die meisjes.’

‘Felicity...’ begin ik, want ik word bang. Niet van het verhaal, maar van haar.

‘Jullie wilden een verhaaltje en ik vertel jullie er een.’ Bliksemschichten verlichten de grotwand, waardoor de ene helft van haar gezicht oplicht en de andere helft nog duisterder wordt. ‘Elke avond kwamen ze samen en begingen ze een zonde. Weten jullie wat die zonde was? Niemand? Ann?’

‘Felicity...’ Pippa klinkt angstig. ‘Laten we teruggaan en theedrinken. Het is hier te koud.’

Felicity’s stem wordt luider en vult de ruimte om ons heen, als een klok die wordt geluid. ‘Hun zonde was dat ze ergens in geloofden. Ze geloofden dat ze anders konden zijn. Bijzonder. Ze geloofden dat ze konden veranderen wat ze waren. Beschadigd. Ongeliefd. Afgedankte dingen. Ze wilden leven. Ze wilden geliefd zijn en gewild. Nodig zijn. Maar dat waren ze niet. Niet vergeten dat dit een spookverhaal is, hè? Een tragedie.’

Het bliksemt weer. Eén grote flits en twee, drie kleinere, en ik zie Felicity’s gezicht, nat van de tranen. ‘Ze waren misleid. Misleid door hun eigen stomme dromen. Hun levens konden niet anders zijn, want ze bleken uiteindelijk helemaal niet bijzonder te zijn. Dus ging het leven met ze op de loop, en zij moesten wel volgen. Ze werden steeds onzichtbaarder, zonder dat ze iets konden doen, totdat ze alleen nog maar een paar levende schimmen waren, en elkaar gek maakten met hoe het had kunnen zijn. Maar niet wat.’ Felicity’s stem wordt ijl als lucht. ‘Is dat nou niet het engste verhaal dat jullie ooit hebben gehoord?’

Het geluid van de regen klinkt meedogenloos en vermengt zich met Felicity’s gesnotter. Ann martelt zichzelf niet langer. Ze staart nu door de vlam naar de grotwand, die haar niets laat zien en niets belooft. Pippa draait zo nijdig aan haar verlovingsring dat ik bang ben dat ze hem kapot zal maken.

Misschien is het de stortbui die me gek maakt. Misschien is het de gedachte aan Pippa die uitgehuwelijkt is aan een man van wie ze niet houdt en die haar alleen maar wil bezitten. Misschien komt het door het beeld van Ann, die haar stem alleen zal gebruiken voor de verwende kinderen van arrogante aristocraten. Of door Felicity die haar tranen probeert terug te dringen. Of het komt doordat elk woord dat ze heeft gezegd waar is.

Wat de reden ook is, ik denk aan een manier om te ontsnappen, een manier om de magie mee te nemen naar deze wereld. Ik denk aan de moeders vandaag, in hun bolle jurken en hun lege levens. En ik denk aan mijn moeder, die me gezegd heeft dat ik er nog niet klaar voor ben om al mijn krachten te gebruiken.

O, maar dat ben ik wel, moeder. Dat ben ik wel.

In de verte klinkt een nieuwe donderbui, als een gebed. Overal om me heen zie ik in het halfduister de symbolen die met bloed en zweet in de rotswand zijn gekrast, door vrouwen die ons zijn voorgegaan. Hun fluisterstemmen moedigen me met één woord aan.

Geloof.

Ik zie Pippa’s ongewilde ring glinsteren. Hoor de moeizame ademhaling van Ann. Voel de wanhoop in aanraking komen met de stilte en haar onuitgesproken wens.

Er moet iets beters zijn dan dit.

Mijn stem stijgt op naar het onzichtbare plafond van de grot. Een vogel die opvliegt.

‘Er is een manier om alles te veranderen...’

==

HOOFDSTUK
ACHTENTWINTIG

‘Weet je zeker hoe je de runen moet gebruiken?’ vraagt Ann als we de kaarsen in het midden van onze kring zetten.

‘Natuurlijk weet ze dat! Maak haar nou niet bang,’ snauwt Pippa. ‘Je weet het toch?’

‘Nee, maar Mary en Sarah hebben het ook gedaan. Zo moeilijk kan het niet zijn. Moeder zei dat je gewoon je handen tegen de runen moest houden en dan... en dan...’ Dan wat? Dan stroomt de magie mijn lichaam binnen. Dan is het nog maar een heel kleine stap.

Felicity staat naast me. Ze huilt niet langer.

‘Laten we het maar gewoon proberen. Meer kunnen we niet doen. Een proefrit,’ zeg ik, alsof ik ook mezelf moet overtuigen.

==

* * *

==

We gaan door de deur van licht en betreden het rijk. Dan gaan we zo snel mogelijk naar de grot. We zien de runen al; ze komen omhoog, groot en indrukwekkend. Het zijn wachters die de geheimen van de hemel beschermen.

‘Ik heb niemand gezien,’ zegt Felicity hijgend.

‘Dan denk ik ook niet dat iemand ons heeft gezien,’ zegt Pippa.

Neem de magie niet mee naar de andere wereld. Beloof het me, Gemma...

Ik heb het haar beloofd. En toch kan ik mijn vriendinnen niet aan hun lot overlaten.

Het is zo lang geleden dat de magie hier is gebruikt. Niemand weet wat er dan gebeurt.

Maar dat betekent dus niet dat er iets verschrikkelijks zál gebeuren. Misschien maakt moeder zich voor niks zorgen. We zullen heel erg voorzichtig zijn. Er zal niets binnenkomen.

De jageres verschijnt. ‘Wat doen jullie?’

Pippa gilt van schrik.

‘Niets,’ zeg ik te snel.

Ze is stil en kijkt naar ons. ‘Ga je vandaag jagen?’ vraagt ze uiteindelijk aan Felicity.

‘Vandaag niet. Morgen,’ antwoordt Felicity.

‘Morgen,’ herhaalt de jageres. Ze draait zich om en loopt naar de zilveren poort. Ze kijkt nog één keer nieuwsgierig naar ons om. Dan is ze verdwenen.

‘Dat was op het nippertje,’ zegt Ann opgelucht.

‘Ja, we kunnen maar beter opschieten,’ zeg ik.

‘Wat denk je dat er met ons gaat gebeuren?’ zegt Pippa. Haar stem is een en al angst.

‘Er is maar één manier om daarachter te komen,’ zeg ik, en ik ga dichter bij de runen staan. Ik voel dat de energie me naar hen toe trekt. Ik raak ze slechts heel even aan, een tel, twee tellen – meer niet. Wat kan er in dat korte moment gebeuren?

De meisjes leggen hun handen op me. We zijn verbonden, als een soort modern apparaat dat elektrisch licht afgeeft. Langzaam leg ik mijn handpalmen tegen de warme kracht van de kristallen vormen. Ze zoemen tegen mijn huid. Het gezoem gaat over in een siddering. Het is krachtiger dan ik had gedroomd. De gloed, die eerst heel vaag is en dan sterker wordt, het licht dat zich snel verspreidt en dan snel draait tot zich een zuil vormt die zich weer verspreidt, om me heen en door me heen. Ik voel mijn vriendinnen binnen in me, het bloed dat door hun aderen stroomt. Het gelijktijdig kloppen van onze harten, als het geroffel van paardenhoeven over sneeuwvelden, de hoop die binnen in ons bonst. Een voortdurende stroom aan gedachten suist voorbij. Verschillende stemmen, verschillende talen door elkaar heen, vormen één aanzwellende ruis. Het gaat te snel. Ik kan het niet in me opnemen. Het kan me vernietigen. Ik moet afstand nemen, maar dat lukt niet.

En dan verdwijnt de wereld.

De donkere nachthemel omringt ons als een nevel. We staan boven op een berg. Wolken razen onwaarschijnlijk snel boven onze hoofden. Ze pakken zich samen en verspreiden zich, pakken zich samen en verspreiden zich. De sterke wind buldert en zwiept onze haren naar achteren. En toch is er geen angst. Niets voelt meer hetzelfde. Elke cel in mijn lichaam is voelbaar, elke sensatie is sterker. We hoeven niets te zeggen. We voelen wat de anderen denken.

Ik ben me plotseling bewust van Felicity’s gezicht; het grijs van haar ogen straalt intenser. Het zwarte hart in het midden van haar blik beweegt en draait tot ik erin word gezogen en ik over een zee zweef, boven ijsspitsen die door de golven steken, het geluid van walvissen. Als iets wat vloeibaar is, word ik in die zee gegoten, helemaal opgeslokt, en dan val ik naar beneden, net zo lang tot ik Londen bereik. Het schemert. Onder me zie ik de Theems en de lichtvlekken van de straatlantaarns. Ik vlieg. Ik vlieg! We vliegen allemaal, we zweven zo hoog door de lucht dat de schoorstenen en de punten van de daken niet groter zijn dan muntjes in de goot. Sluit je ogen, sluit je ogen, Gemma. Ik ontwaak in een woestijn. De volle maan boven me. Duinen rijzen en dalen als een borstkas die op- en neergaat. Mijn voet zakt weg. Ik versmelt met het warme, bruine zand. Onder mijn aanraking verandert het fijne zand in de zachtheid van huid. Zijn lichaam strekt zich als een vlakte onder me uit. Kartik is als een land dat ik wil bereizen, onmetelijk, gevaarlijk, onbekend. Als we elkaar kussen, val ik weer, terug naar de bergtop waar Felicity, Pippa en Ann terug zijn gekomen van hun eigen reis, en toch voelt het alsof we deze plek nooit hebben verlaten. We lachen naar elkaar. Onze vingertoppen zoeken, onze handen grijpen elkaar vast. Er is een fel wit licht. En dan niets meer.

==

* * *

==

‘Gemma, word wakker.’ Ann schudt me zachtjes aan mijn arm. Langzaam dringen de vormen van mijn kamer tot me door: het plafond, het grijze licht van het raam, de versleten houten vloer. Vage herinneringen aan de vorige avond komen boven – het rijk, de runen, de vreemde uitdrukking van de jageres, wij vieren die door de mist vanuit de grot terugstrompelen – maar het is allemaal wazig. Ik ben alle besef van tijd en plaats kwijt.

‘Hoe laat is het?’ mompel ik.

‘Tijd voor het ontbijt.’

Dat kan niet, denk ik, en ik wrijf over mijn voorhoofd.

‘Het is toch zo,’ antwoordt ze.

Dat is vreemd. ‘Hoe wist je wat ik dacht?’ vraag ik.

‘Dat weet ik niet,’ zegt ze met grote ogen. ‘Ik hoorde het in mijn hoofd.’

‘De magie...’ zeg ik, en ik zit in één keer overeind.

Felicity en Pippa komen de kamer binnengestormd.

‘Moet je mijn jurk zien,’ zegt Pippa stralend. Er zit een grote grasvlek op de zoom.

‘Dat is pech, Pippa,’ zeg ik.

Ze lacht nog steeds als een dwaas. Ze doet haar ogen dicht en even later is de vlek verdwenen.

‘Je hebt hem laten verdwijnen,’ zegt Ann verbaasd.

Pippa glundert. Ze bekijkt haar jurk aan alle kanten en houdt hem tegen het licht.

‘Dus het is ons gelukt,’ zeg ik. ‘We hebben de magie meegenomen.’ En alles is in orde.

==

* * *

==

Ik heb me in een mum van tijd omgekleed. We huppelen de gang door en de trap af, en voelen ons licht als de wind. We fluisteren naar elkaar in half uitgesproken zinnen die we op de een of andere manier in ons hoofd kunnen afmaken. We zijn zo vol van onze ontdekking dat we alleen maar kunnen lachen.

In een alkoof onder de trap staat een cupidobeeldje.

Pippa houdt ons tegen. ‘Ik heb zin om een beetje lol te trappen,’ zegt ze. Ze doet haar ogen dicht, laat haar handen boven het engelachtige gipsen jongetje zweven en plotseling heeft hij twee behoorlijk grote borsten.

‘O, dat is afschuwelijk, Pip!’ zegt Felicity. We barsten in lachen uit.

‘Moet je je voorstellen wat we allemaal kunnen versieren!’ zegt Pippa bijna hysterisch.

Brigid komt door de gang naar ons toe gesneld.

‘O, hemel, maak het ongedaan!’ fluister ik.

We gaan met z’n allen snel voor het beeldje staan om het te verbergen.

‘Ik kan het niet onder druk!’ zegt Pippa in paniek.

‘Hé zeg, wat is dat allemaal voor een drukte?’ Brigid zet haar handen in haar zij. ‘Wat is dat, ga eens even opzij.’

Met tegenzin gehoorzamen we.

‘Wat is dat nou in ’s hemelsnaam?’ Brigid houdt een beeldje omhoog van de lelijkste cancandanseres ter wereld, voorheen een cupido met borsten.

‘In Parijs is dit heel gewild,’ zegt Felicity koeltjes.

Brigid zet het in de alkoof terug. ‘Als je het mij vraagt, hoort het op de vuilnishoop thuis.’

Ze loopt door en wij kunnen weer alleen maar lachen.

‘Meer kon ik er niet van maken,’ zegt Pippa. ‘Onder deze omstandigheden.’

==

* * *

==

Als we de ontbijtzaal binnenkomen en aan de lange tafel gaan zitten, zijn alle ogen op ons gericht. Cecily zit de hele tijd naar Ann te kijken.

‘Ann, is dat een nieuwe jurk?’ vraagt ze tussen twee happen spek door. We zijn laat, dus is er alleen nog havermoutpap.

‘Nee,’ antwoordt Ann.

‘Heb je iets aan je haar veranderd?’

Ann schudt haar hoofd.

‘Nou, wat het ook is, het is in elk geval beter dan eerst.’ De andere meisjes gniffelen. Cecily gaat verder met haar spek.

Felicity legt met een harde klap haar lepel op de tafel. ‘Je bent ontzettend onbeschoft, Cecily. Wist je dat? Het zou het beste zijn als jij de rest van de dag je mond hield.’

Cecily doet haar mond open om Felicity op haar nummer te zetten, maar er komt bijna geen geluid uit. Er klinkt alleen een schor gefluister. Haar handen gaan naar haar keel.

‘Cecily, wat is er aan de hand?’ Elizabeth geeft haar een glas water aan.

‘Ze heeft haar tong verloren,’ zegt Felicity grijnzend.

‘Fee, je moet Cecily op een gegeven moment haar stem toch teruggeven?’ zegt Pippa als we onderweg zijn naar Franse les.

Felicity knikt. ‘Weet ik. Maar geef toe: het is een stuk rustiger zo.’

==

* * *

==

Als we het lokaal binnenkomen, heeft mademoiselle LeFarge een vreemde, sadistische glimlach op haar gezicht. Het belooft niet veel goeds.

Bonjour, mes filles. Vandaag hebben jullie een conversatietest om te kijken hoe het met jullie Frans is gesteld.’

Een conversatietest. Ik ben hier ongetwijfeld het slechtst in en vraag me af hoe lang ik me gedeisd kan houden.

Elizabeth steekt haar hand op. ‘Mademoiselle, onze Cecily is haar stem kwijt.’

‘O ja? Dat is dan heel plotseling, mademoiselle Temple.’

Cecily probeert iets te zeggen, maar het heeft geen zin. Ann glimlacht naar haar en Cecily kijkt doodsbang. Ze duikt met haar neus in haar boek.

‘Laten we beginnen,’ zegt mademoiselle LeFarge. ‘Mademoiselle Doyle, jij als eerste.’

Nu ben ik erbij. Alsjeblieft, alsjeblieft, alsjeblieft, laat het goed gaan. Het bloed stijgt naar mijn hoofd. Misschien stuurt mademoiselle LeFarge me vandaag naar een lagere klas. Ze vuurt een vraag op me af over de Seine en wacht op antwoord. Als ik mijn mond opendoe is iedereen verbijsterd. Ik spreek Frans als een Parisienne en ik ontdek dat ik heel wat over de Seine weet. En over de geografie van Frankrijk. En over zijn monarchie. De Revolutie. Ik voel me zo slim dat ik de hele les wel wil volpraten, maar uiteindelijk, als mademoiselle van haar schok is bekomen, overtreedt ze haar eigen regels.

‘Dat was werkelijk verbazingwekkend, mademoiselle Doyle! Zeer verbazingwekkend,’ zegt ze in het Engels. ‘Zoals jullie kunnen zien, dames, kun je heel wat bereiken, als je maar wilt. De resultaten spreken voor zich! Mademoiselle Doyle, vandaag geef ik dertig punten voor goed gedrag: een recordaantal voor mijn lessen!’

Iemand moet de monden van Martha, Cecily en Elizabeth dichtdoen, voordat het gaat regenen en ze als een stelletje kalkoenen verdrinken.

==

* * *

==

‘Wat zullen we nu doen?’ fluistert Pippa als we op onze plaatsen gaan zitten om naar Mr. Grunewald te luisteren.

‘Volgens mij is het Anns beurt,’ zeg ik.

Anns gezicht betrekt. ‘I-Ik? Ik w-w-weet niet...’

‘Kom op, Ann. Wil je niet dat iedereen weet wat je kunt?’

Ze fronst haar wenkbrauwen. ‘Maar ik doe het dan niet echt zelf. Dan komt het door de magie, net als met jouw Frans.’

Ik krijg het schaamrood op mijn kaken. ‘Ik liet me een beetje gaan. Maar jij kunt echt zingen, Ann. Je zult het zelf doen, op je allerbest.’

Ann twijfelt. Ze bijt zenuwachtig op haar lip. ‘Ik denk niet dat ik het kan.’

We worden onderbroken door de binnenkomst van de kleine, kromme Oostenrijker. Mr. Grunewald heeft twee buien: hij is chagrijnig of heel chagrijnig. Vandaag overtreft hij zichzelf door meteen ongelooflijk chagrijnig te zijn.

‘Hou onmiddellijk op met dat geklets!’ blaft hij, en hij harkt met zijn hand door zijn dunner wordende witte haar. Een voor een moeten we voor de klas komen om dezelfde lofzang te zingen. Een voor een maakt hij ons met de grond gelijk. Onze klanken zijn te vlak. Onze monden gaan niet genoeg open. Ik zing één hoge, valse noot en hij schreeuwt het uit alsof hij gemarteld wordt. Eindelijk is het Anns beurt.

Eerst is ze verlegen. Mr. Grunewald gaat tekeer en moppert, wat niet echt helpt. Ik moedig Ann bijna aan om haar stem te laten vliegen. Zing, Ann. Kom op! En dan doet ze het. Het is als een vogeltje dat zijn nest verlaat en hoog de lucht in vliegt. We zijn allemaal stil en verbijsterd. Mr. Grunewald is zelfs gestopt met tellen. Hij heeft een gelukzalige uitdrukking op zijn gezicht.

Ik ben zo trots op haar. Hoe kón mijn moeder denken dat het niet goed was om de magie mee te nemen? Hoe kón ze denken dat wij er nog niet aan toe waren?

Als Ann zwijgt, applaudisseert Mr. Grunewald. De man die zijn handen nog nooit naar elkaar heeft gebracht om te klappen, applaudisseert voor Ann. Ieder meisje in de klas doet mee. Ze kijken nu op een andere manier naar haar; ze zien haar. En is dat niet wat iedereen wil: gezien worden?

==

* * *

==

We genieten volop van onze dag, tot de avond invalt. Dan voelen we het laatste beetje magie uit onze lichamen wegstromen en zijn we een beetje uitgeput. Tijdens ons vrije uur kijkt Mrs. Nightwing Pippa bezorgd aan.

‘Miss Cross, je ziet er een beetje moe uit vanavond.’

‘Ik ben ook behoorlijk moe, Mrs. Nightwing.’ Pippa bloost. Mrs. Nightwing heeft geen idee wat er allemaal gebeurt als zij na haar glaasje sherry ligt te slapen.

‘Je kunt maar beter gelijk naar bed gaan, zodat je er morgen, als Mr. Bumble op visite komt, op je best uitziet.’

‘Gatver, ik was helemaal vergeten dat hij morgen zou komen,’ klaagt Pippa als we naar boven gaan om te slapen.

Ann strekt haar armen boven haar hoofd uit. Haar beweging heeft iets katachtigs.

‘Waarom breek je niet gewoon met hem? Zeg hem dat je niet geïnteresseerd bent.’

‘Ja, dat zal mijn moeder me in dank afnemen,’ schampert Pippa.

‘We kunnen teruggaan naar het rijk en je ontzettend afstotelijk maken,’ zegt Felicity.

‘Ik dacht het niet!’

We zijn op de overloop. Waar de gaslampen hangen is het plafond smerig geworden door de walm. Vreemd dat dat me nooit eerder is opgevallen.

‘Dan moet je het zelf weten. Dan zeg je je prins op het witte paard maar gedag om de vrouw van een advocaat te worden,’ spot Felicity.

Pippa’s lieve gezichtje staat zorgelijk, maar de frons wordt zachter en er verschijnt een zelfverzekerde blik in haar ogen. ‘Ik kan hem ook gewoon de waarheid vertellen. Over mijn epilepsie.’

De muren zijn ook smerig. Er is me zoveel niet opgevallen.

‘Hij komt morgen om elf uur,’ zegt Pippa.

Felicity knikt. ‘Dan sturen we hem toch voor eens en voor altijd weg?’

Gapend loop ik langs de foto’s die ik inmiddels zo goed ken. Die halfvergane vrouwen. Maar kennelijk is het een avond om alles voor de eerste keer te zien. Een van de foto’s in een zware, zwarte lijst is kromgetrokken en gerimpeld achter het glas. Waarschijnlijk door het vocht. Over niet al te lange tijd zal hij helemaal vergaan zijn. Maar ik zie nog iets. Als ik de muur van dichtbij bekijk, zie ik een contour waar een vijfde foto heeft gehangen.

‘Dat is vreemd,’ zeg ik tegen Ann.

‘Wat?’ zegt ze gapend.

‘Kijk eens naar de muur. Zie je die aftekening? Er heeft wél een foto gehangen.’

‘En wat dan nog? Misschien waren ze hem zat.’

‘Of misschien was die van de ontbrekende klas uit 1871, met Sarah en Mary,’ zeg ik.

Ann loopt door naar onze kamer, rekt zich uit en gaapt. ‘Oké. Ga jij hem dan maar zoeken.’

Ja, denk ik. Misschien doe ik dat inderdaad wel. Ik geloof niet dat er geen foto was.

Ik denk dat hij is weggehaald.

==

* * *

==

Ik slaap onrustig en droom warrig. Ik zie mijn moeders gezicht in de wolken, zacht en mooi. De wolken worden uit elkaar gedreven. De lucht verandert. Er vormt zich een grijs monster met holle ogen. Alles wordt donker. Het kleine meisje verschijnt. Het wit van haar schort en de exotische jurk daaronder vallen op in het donker. Ze draait zich langzaam om en het begint te regenen. Kaarten. Het regent tarotkaarten. Op het moment dat ze vallen, vatten ze vlam.

Nee. Ik wil deze droom niet.

Het is weg. Ik droom weer over Kartik. Een verlangende droom. Onze monden zijn plotseling overal. Het zoenen is koortsig en wild. Zijn handen rukken aan de stof van mijn nachthemd, ontbloten de huid van mijn hals. Zijn lippen gaan langs de glooiing in mijn nek; hij geeft beetjes die bijna pijn doen, maar die me vooral aansporen. We rollen samen, een wiel van handen en tongen, vingers en lippen. Ik voel een kracht in me opkomen die zo overweldigend is dat hij los van mij lijkt te bestaan. En als ik voel dat ik het geen moment langer kan verdragen, word ik met een schok wakker. Mijn nachthemd plakt aan mijn lichaam. Mijn ademhaling is oppervlakkig. Ik leg mijn handen dicht naast me en blijf heel lang zo liggen, tot ik uiteindelijk in een droomloze slaap val.

==

HOOFDSTUK
NEGENENTWINTIG

Mr. Bumble komt precies om elf uur bij Pippa op bezoek. Hij heeft zich behoorlijk uitgedost in zijn knappe zwarte pak, onberispelijke witte overhemd en das, met schone witte slobkousen om zijn schoenen te beschermen en een geborstelde bolhoed in zijn hand. Als ik niet beter zou weten, zou ik denken dat hij een liefhebbende vader was die zijn dochter kwam opzoeken in plaats van zijn toekomstige bruid.

Mrs. Nightwing heeft een kleine zitkamer in orde gemaakt. Ze heeft haar breiwerkje meegenomen, zodat ze als een zwijgende chaperonne in een hoek kan gaan zitten. Maar hier hebben we ook aan gedacht. Felicity heeft plotseling hevige darmklachten. Ze ligt boven in haar bed te kronkelen. Men vreest een blindedarmontsteking en Mrs. Nightwing kan niet anders dan direct naar boven gaan. Daarom ben ik Pippa’s invalchaperonne. En dus zit ik stilletjes met een boek op mijn schoot, terwijl het roze theekopje in Pippa’s handen trilt.

Mr. Bumble kijkt naar haar alsof hij een stuk land bezichtigt dat hij misschien wil kopen. ‘Ik neem aan dat je ring naar wens is?’ Het is geen vraag; hij wil alleen maar horen dat hij een goede smaak heeft.

‘O, ja,’ zegt Pippa afwezig.

‘En je familie? Maken ze het goed?’

‘Ja, dank u.’

Ik hoest en werp Pippa een aanmoedigende blik toe. Toe dan, zeg het dan. Als Mr. Bumble mijn kuch hoort, glimlacht hij vaagjes in mijn richting. Ik kuch nog een keer en duik dan in mijn boek.

‘En ik neem aan dat jij het ook goed maakt?’

‘O, ja,’ zegt Pippa. ‘Of eigenlijk niet.’

Daar gaan we dan.

Halverwege zijn slok blijft zijn kopje hangen. ‘O? Niks ernstigs, mag ik toch aannemen, mijn lieveling?’

Pippa brengt haar zakdoek naar haar mond alsof ze zich niet langer goed kan houden. Ik zou zweren dat ze echte tranen in haar ogen heeft. Ze is erg goed en ik moet toegeven dat ik onder de indruk ben.

‘Wat is er dan, mijn lieveling? Je kunt tegen mij, je verloofde, alles zeggen.’

‘Hoe kan ik dat doen, terwijl u bedrogen bent en ik daaraan heb meegewerkt?’

Hij schuift iets naar achteren en zijn stem klinkt plotseling koeltjes. ‘Ga verder. Op wat voor manier heb je mij bedrogen?’

‘Het is mijn kwaal, ziet u. Ik heb verschrikkelijke aanvallen die elk moment kunnen komen opzetten.’

Mr. Bumble verstijft. ‘Hoe... Hoe lang heb je die... kwaal al?’ Hij krijgt het woord nauwelijks over zijn dikke lippen.

‘Mijn hele leven al, ben ik bang. Mijn arme vader en moeder lijden er ook onder. Maar aangezien u zo’n nobel man bent, kan mijn hart het niet langer verdragen dat u misleid wordt.’

Bravo. Het Engelse toneel zou haar in dienst moeten nemen. Ze werpt me een heimelijke blik toe. Ik glimlach goedkeurend.

Mr. Bumble kijkt als iemand die een prachtige porseleinen vaas uit China heeft meegenomen en er thuis achter komt dat er een barst in zit. ‘Ik ben een nobel man. Iemand die toezeggingen hoog in het vaandel heeft staan. Ik zal direct met je ouders spreken.’

Pippa grijpt zijn hand vast. ‘O, nee, alstublieft! Ze zouden me nooit vergeven dat ik u de waarheid heb verteld. U moet goed begrijpen dat het mij alleen om uw welzijn gaat.’

Ze slaat haar grote, smekende ogen naar hem op. Haar charmes hebben het gewenste effect.

‘Je begrijpt wel dat jouw reputatie wordt geschaad als ik deze verloving verbreek.’

Ah, ja. Niemand wil ons meer hebben als onze reputatie ter discussie staat. Moge God ons daarvoor behoeden.

‘Ja,’ zegt Pippa met treurige ogen. ‘Daarom lijkt het me het beste als ík ú afwijs.’ Ze schuift de ring van haar vinger en laat hem in zijn hand vallen. Ik ben benieuwd of hij haar zal smeken om er nogmaals over na te denken, of hij haar ondanks haar kwaal opnieuw zijn liefde zal verklaren, maar hij lijkt opgelucht te zijn en zijn stem klinkt dwingend.

‘Wat moet ik dan tegen je ouders zeggen?’

‘Zegt u maar dat ik te jong en te naïef ben om uw echtgenote te worden en dat u zo nobel bent geweest om mij de verloving te laten verbreken, zodat mijn reputatie niet geschaad wordt. Ze zullen u niet onder druk zetten.’

Pippa is nog nooit zo mooi geweest als nu, met haar hoofd opgeheven en een triomfantelijke blik in haar stralende ogen. Voor de eerste keer laat ze zich niet met de stroom meevoeren, maar zwemt ze ertegenin.

‘Afgesproken.’

Mrs. Nightwing komt binnen. ‘O, Mr. Bumble, het spijt me dat ik u heb laten wachten. Een van onze meisjes had een kleine hysterische aanval, maar het blijkt mee te vallen.’

‘Het geeft niet, Mrs. Nightwing. Ik stond op het punt om weg te gaan.’

‘Nu al?’ vraagt Mrs. Nightwing een beetje verward.

‘Ja, ik ben bang dat er zich iets belangrijks heeft aangediend waar ik nu aandacht aan moet besteden. Dames, een prettige dag verder.’

Mrs. Nightwing snapt er weliswaar niks van, maar laat hem beleefd uit.

‘Hoe deed ik het?’ vraagt Pippa, en ze laat zich terug in haar stoel zakken.

‘Briljant. Miss Lily Trimble had het niet beter kunnen doen.

Pippa bekijkt haar vinger. ‘Wel jammer van die ring.’

‘Je had kunnen wachten tot hij hem terug vroeg!’

‘Dat had hij toch niet gedaan.’

‘Nee, precies! Dat bedoel ik!’

We lachen en op dat moment komt Mrs. Nightwing binnen, achterdochtig als een roofdier. ‘Pippa, was alles goed tussen jou en Mr. Bumble?’

Pippa slikt. ‘Ja, Mrs. Nightwing.’

‘Maar waar is dan in ’s hemelsnaam je ring gebleven?’

Zo goed hadden we ons plan nog niet uitgewerkt: welke verklaring moesten we geven voor het feit dat de ring was verdwenen? Ik ben bang dat we er nu bij zijn. Maar Pippa steekt haar kin in de lucht en er begint een vaag glimlachje om haar lippen te spelen.

‘O, dat... Hij zag dat er een barstje in zat.’

==

* * *

==

We zitten verstopt achter de gekleurde sjaals van Felicity’s privésalon. Pippa en ik geven een verslag van wat er die ochtend met Mr. Bumble is gebeurd. We praten zo snel dat onze zinnen elkaar overlappen en aanvullen.

‘En toen zei Pippa...’

‘ “... Hij zag dat er een barstje in zat!” ’

We lachen tot er geen geluid meer uit onze keel komt en we steken in onze zij krijgen.

‘O, die is goed,’ zegt Felicity, en ze wrijft de tranen uit haar ogen. ‘Laten we hopen dat we nooit meer wat van de ongelukkige Mr. Bumble zullen horen.’

‘Mrs. Bartleby Bumble.’ Pippa spuugt de harde B’s bijna uit. ‘Kun je je voorstellen hoe afschuwelijk het voor hem moet zijn?’

We schieten weer in de lach en onze lachbui eindigt uiteindelijk in gezucht.

‘Gemma, ik wil er weer naartoe,’ zegt Felicity als we stil zijn.

Ann knikt. ‘Ik ook.’

‘Misschien tarten we het lot als we zo snel weer gaan,’ zeg ik.

‘Ach, kom op,’ smeekt Ann.

Felicity knikt. ‘Ja, tenslotte is er niks ergs gebeurd. Het zou fantastisch zijn om die kracht weer in onze vingertoppen te voelen. Misschien deed je moeder gewoon waar moeders goed in zijn: zich nodeloos zorgen maken.’

‘Misschien,’ zeg ik. Ik moet toegeven dat ik de macht die de runen ons geven fantastisch vind. Nog één keertje, dat kan vast geen kwaad. En dan beloof ik dat ik ermee ophoud en zal doen wat mijn moeder heeft gezegd. ‘Oké,’ zeg ik. ‘Op naar de grot.’

‘O, nee, ik ben echt te moe om vannacht weer door het bos te rennen,’ kreunt Pippa.

‘We kunnen het ook nu doen. Gewoon hier,’ zegt Felicity.

Pippa’s ogen worden groot. ‘Ben je gek? Met Mrs. Nightwing en alle anderen om ons heen?’

Felicity schuift een van de sjaals een stukje opzij. De anderen zitten in groepjes van drie of vier rond het warme haardvuur en letten helemaal niet op ons. ‘Ze zullen niet eens merken dat we weg zijn.’

==

* * *

==

We maken de rit naar de bergtop, zinken weg zonder het tegen te houden. Ik heb maar één moeilijk moment. Ik ben een zeemeermin die uit de bruisende zee omhoogkomt, maar als ik onder me kijk, is het water veranderd in mijn moeders gezicht, streng en angstig. Ik ben plotseling bang en wil ermee ophouden. Maar het volgende ogenblik worden we meegevoerd naar Felicity’s tent. Onze ogen glimmen, onze wangen zijn rood en de oneindig wijze glimlachen op onze gezichten zijn weer terug. Als we in de grote hal staan, voelen onze lichamen heel licht. We zijn onzichtbaar.

O, god, wat een verschrikkelijke schoonheid. De bewegingen om ons heen zijn vertraagd tot het lethargische tempo van een speeldoosje dat weer opgewonden moet worden. Hun stemmen klinken laag en elk woord wordt oneindig lang gerekt. Mrs. Nightwing zit in haar stoel en leest David Copperfield voor aan de jongere meisjes. De verleiding is te groot. Ik raak haar arm aan. Heel, heel lichtjes. Ze leest door, maar langzaam gaat haar vrije hand naar het plekje dat ik heb aangeraakt. Ze krabt op de plek waar mijn hand was, een irritatie zoals wanneer je door een insect gebeten bent. Ze krabt, maar is het onmiddellijk weer vergeten. Dit is waanzinnig.

Pippa gilt van plezier. ‘Ze kunnen ons niet zien! Het is alsof we er helemaal niet zijn! O, er zijn zoveel dingen die ik zou willen doen...’

‘En waarom zouden we ze niet doen?’ zegt Felicity met één opgetrokken wenkbrauw. Ze buigt zich over Mrs. Nightwing en draait in één keer het boek dat ze in haar handen heeft ondersteboven. Het duurt even voordat Mrs. Nightwing doorheeft wat er is gebeurd, maar als ze het doorheeft is ze helemaal in de war. De meisjes aan haar voeten slaan hun hand voor hun mond om hun lach te verbergen.

‘Waarom gaat alles zo langzaam?’ zeg ik, en ik leun met mijn hand tegen een van de marmeren pilaren. Onder mijn hand komt de pilaar in beweging en ik doe snel een stap naar achteren.

De pilaar komt tot leven.

Honderden kleine marmeren feeën en saters bewegen op het oppervlak. Een kwaadaardig klein duiveltje ontvouwt zijn vleugels en houdt zijn hoofd schuin. ‘Nu zien jullie de dingen zoals ze werkelijk zijn,’ zegt hij. ‘Anderen denken dat dit alleen in dromen gebeurt, maar zij zijn degenen die dromen, wij niet.’ Hij spuugt en veegt met zijn vleugel zijn neus af.

‘Jasses,’ zegt Felicity. ‘Afschuwelijk. Ik heb zin om hem dood te meppen.’

Met een gil komt het duiveltje los en vliegt langs de pilaar omhoog.

Een glinsterend klein mannetje met vleugels en gele ogen lacht naar me. ‘Waarom bevrijd je ons dan niet?’ Zijn stem is een zacht geruis.

‘Jullie bevrijden?’

‘We zitten hier vast. Bevrijd ons, heel even maar, zodat we in elk geval onze vleugels een keer kunnen uitslaan.’

‘Goed,’ zeg ik. Het lijkt me tenslotte geen onredelijk verzoek. ‘Jullie zijn vrij.’

Er klinkt geschreeuw en gegil, en de elfjes en nimfen glijden als water langs de pilaar naar beneden, tot ze over de vloer rondrennen en stukjes kaas, broodkruimels en een vreemd schaakstuk verzamelen. Het is een gekkenhuis met al die wezens die overal rennen en vliegen.

‘Goede genade!’ piept Pippa.

Een sater die niet groter is dan mijn duim, gaat op een meisje af dat op het kleed zit. Hij gluurt onder de zoom van haar jurk en laat hem met een begerig gehuil weer vallen.

‘Wat lief en rond,’ kreunt hij.

‘Wat een smerige wezens,’ zegt Felicity lachend. ‘De dames van Spence staan nog heel veel stoute dingen te wachten.’

‘We kunnen ze hun gang niet laten gaan,’ zeg ik, terwijl ik ook half om hun grappen moet lachen. Terwijl de sater langs de kuit van een meisje omhoogklimt, pluk ik hem met mijn vingers van haar been. ‘O, nee, dat gaat niet door,’ zeg ik berispend.

Hij probeert zich los te wringen en vloekt. Zijn gezicht krijgt in één keer een duivelse uitdrukking en hij zet zijn scherpe tanden in de zachte huid van mijn pols. Schreeuwend van de pijn laat ik hem vallen. Verbeeld ik het me of is hij opeens groter geworden? Felicity staat naast me en houdt haar adem in en dan zie ik dat het echt waar is: het wezen groeit. Hij buigt zich over ons heen en de horens op zijn kop raken het plafond.

‘Eens kijken hoe jullie smaken, zoet of zuur,’ zegt hij zachtjes met een lage, krakende stem.

‘Wat gebeurt er?’ gilt Pippa. ‘Laat dit ophouden!’

‘Laat dit onmiddellijk stoppen!’ schreeuw ik. De sater lacht alleen maar als hij ziet hoe bang wij zijn.

Pippa grijpt me vast, zo bang is ze. ‘Het werkt niet! Waarom werkt het niet?’

‘Ik weet het niet!’ roep ik terug. De magie beheersen is ingewikkelder dan ik dacht.

‘Ik wist wel dat dit geen goed idee was,’ klaagt Pippa. Was zij niet degene die me net nog smeekte om het te doen?

‘We moeten ze terug naar de pilaren zien te krijgen,’ krijst Felicity.

Een monstertje springt op mijn been. Met één snelle beweging grijp ik het bij zijn vleugels en ren naar het haardvuur. Ik hou het akelige wezentje boven de vlammen. Het schreeuwt van angst.

‘Zeg me hoe ik dit moet laten ophouden.’ Hij vloekt naar me en ik hou hem nog een beetje lager, tot de vlammen aan zijn benen likken. ‘Zeg het, of ik laat je vallen!’

Het monstertje schreeuwt om hulp, maar de sater lacht alleen maar. ‘Doe maar. Eén monstertje meer of minder. Het ziet er vast grappig uit.’

Ik laat het wezentje nog iets zakken. ‘Zeg op!’

Hij gilt. ‘Oké, oké! Ik zeg het. Herhaal me: Duizenden jaren in marmer gevangen...

Een nimf zonder kleren springt op de mantel. ‘Rotzak! Hou je mond!’

Nog duizenden jaren enkel verlangen...

De nimf probeert hem te slaan en valt zelf in het vuur, dat haar spattend en sissend verwelkomt.

Het monstertje gilt met grote ogen van angst: ‘Dat is het. Dat is de spreuk!’

‘Toe dan! Zeg het dan!’ schreeuwt Felicity. De sater heeft hen in een hoek geduwd.

Met een droge mond begin ik. ‘Duizenden jaren in marmer gevangen...’

Er klinkt een afschuwelijk gegil en gekrijs. De monsters willen hun vrijheid niet teruggeven. Mijn hart klopt net zo snel als het geklapwiek van hun vleugels en het laatste gedeelte komt er in een stortvloed uit. ‘Nog duizenden jaren enkel verlangen!’

Vlak bij me wordt de sater steeds kleiner, tot hij weer net zo groot is als mijn duim. Elfjes, nimfen, monstertjes en saters vliegen gillend langs ons, achteruit door de lucht, tot ze weer aan de pilaren vastzitten. Ze spugen en vervloeken ons. Langzaam bevriezen ze weer en legt het marmer hun het zwijgen op. Hun kwade gezichten en open monden zijn de enige sporen van wat er zojuist is gebeurd.

Ik sta te trillen en ben nat van het zweet. We kijken allemaal angstig om ons heen.

Pippa huivert. ‘Ik heb me hier nooit op mijn gemak gevoeld. Nu weet ik waarom.’

‘Ik geloof dat ik wel genoeg magie voor één nacht heb gehad,’ zegt Felicity, en ze strijkt met haar hand over haar voorhoofd.

Alleen Ann is het niet met haar eens. Ze loopt langzaam naar Cecily en Elizabeth. ‘Nog een klein beetje lol.’

‘Wat doe je?’ vraagt Pippa.

Ann glimlacht. ‘Ze hebben het er zelf naar gemaakt.’

==

HOOFDSTUK
DERTIG

‘Zo moet het... wel... goed zijn,’ zegt Felicity, en op het moment dat ze de sjaals opzijschuift, horen we het oorverdovende gegil van Cecily en Elizabeth, gevolgd door het verbijsterde ‘O, mijn hemel!’ van Mrs. Nightwing.

Ze zijn helemaal naakt. Hun kleren liggen verspreid over de vloer. Een kous over de sofa, een onderjurk in een prop op de vloer. Als ze beseffen dat ze naakt zijn, schreeuwen ze het uit en proberen ze zichzelf met hun armen te bedekken. Cecily probeert Elizabeth zelfs als een menselijk schild te gebruiken, maar Elizabeth gilt en trekt aan Cecily’s haar.

‘Wat heeft dit allemaal te betekenen?’ buldert Mrs. Nightwing. Iedereen in de salon giechelt geschrokken, staart hen verbijsterd aan en wijst hun kant op. Uiteindelijk bedekt miss Moore hun naaktheid met een deken en Mrs. Nightwing sleurt ze de gang op, waar we haar horen krijsen met een stem zo hoog als van een operazangeres.

‘Dat was fantastisch,’ zegt Felicity met een triomfantelijke lach. Ann straalt helemaal. Haar wraak is inderdaad zoet geweest. Ik heb dat gemengde gevoel dat je krijgt als je geniet van iets terwijl je weet dat je er later spijt van zult krijgen. Ik doe mijn best er niet aan te denken. Mijn blik gaat naar miss Moore. Het is waarschijnlijk mijn schuldige geweten dat aan me knaagt, maar haar doordringende blik geeft me het gevoel dat ze weet wat wij hebben gedaan.

Iets wat Pippa heeft gezegd, heeft opnieuw een hysterisch gelach uitgelokt. Ik heb het niet gehoord. Ik heb gekeken hoe miss Moore onze kant op komt.

‘Jullie lijken wel een stelletje hyena’s,’ zegt ze als ze haar hoofd in de tent steekt.

We proberen onszelf te herstellen.

‘Vergeeft u ons, miss Moore. We horen niet te lachen. Dat was een schokkend tafereel,’ zegt Felicity, en ze doet haar best om de lach uit haar stem te weren.

‘Ja. Schokkend. En heel erg vreemd,’ zegt miss Moore. Haar blik gaat weer naar mij. Ik staar naar de vloer. ‘Mag ik binnenkomen?’

‘Ja, natuurlijk, komt u binnen,’ antwoordt Pippa, en ze maakt plaats vrij.

‘Ik ben nog nooit in je heiligdom geweest, Felicity. Het is hier best gezellig.’

‘Ik weet een plek die nog veel leuker is,’ antwoordt Felicity. Ik werp haar een waarschuwende blik toe.

‘Echt waar? Ken ik die plek misschien?’

‘Nee, dat denk ik niet. Het is een geheime plaats. Een soort paradijs, waar verder niemand kan komen.’ Felicity glimlacht dromerig.

‘Vertel het me dan maar niet. Ik weet niet of ik in het paradijs te vertrouwen ben.’

Haar lach is bijna meisjesachtig. Ik probeer me voor te stellen hoe miss Moore als meisje geweest moet zijn. Was ze gehoorzaam? Brutaal? Verlegen? Had ze een beste vriendin en een geheime plek waar ze zich kon afzonderen van de rest van de wereld? Is ze ooit zo geweest als wij?’

‘Wat zijn jullie aan het lezen?’ Het dagboek ligt open en bloot voor haar. Ann wil het snel pakken, maar miss Moore is sneller. Mijn hart klopt in mijn keel. Miss Moore houdt het dagboek in haar handen en bekijkt het van alle kanten.

Felicity is vlug. ‘Het is een of ander stom verhaaltje. We hebben het in de bibliotheek gevonden. Na uw suggestie.’

‘Was dit mijn suggestie?’

‘Om naar de bibliotheek te gaan, bedoel ik.’

Miss Moore slaat het boek open. We durven elkaar niet aan te kijken.

‘Het geheime dagboek van Mary Dowd. Mijn...’ Er valt een blaadje op de vloer. ‘Wat is dit?’

Mijn god! De tekening! Felicity en ik klappen bijna tegen elkaar op als we allebei zo snel mogelijk het blaadje met de verboden afbeeldingen willen oppakken.

‘Niks,’ zegt Felicity. ‘Gewoon wat gekrabbel.’

‘O, juist, ja.’ Miss Moore slaat een bladzijde om, en nog een.

‘We lezen er om beurten uit voor,’ zegt Ann. We schuiven heen en weer in onze stoelen.

Miss Moore blijft naar de pagina staren als ze zegt: ‘Misschien doe ik vanavond wel met jullie mee. Zouden jullie dat goedvinden?’

Alsof we dat kunnen weigeren.

‘Natuurlijk,’ zegt Felicity schor. ‘Ik laat u wel zien waar we gebleven zijn. We zijn bijna bij het eind, geloof ik.’

De ogen van Miss Moore gaan over de pagina’s. Het wachten is ondraaglijk. Ik weet zeker dat ze ons nu elk moment naar Mrs. Nightwing kan sleuren. Maar dan klinkt in de tent eindelijk haar lage, warme stem.

==

‘6 april, 1871

Wat we gedaan hebben, kan niet ongedaan worden gemaakt. Vannacht ben ik met Sarah het bos in gegaan. Het was midden in de nacht en de maan stond hoog aan de hemel. Het duurde niet lang of Carolina, het kind van moeder Elena, kwam naar ons toe gehuppeld. We hadden haar haar pop beloofd.

“Hebben jullie mijn pop meegenomen?”

“Ja,” zei Sarah tegen haar. “Ze is helemaal schoon en als nieuw en ze wacht achter die bomen op je. Kom, Carolina, dan brengen we je naar haar toe.”

Het was een verschrikkelijke leugen, die het afschuwelijke plan in ons hart moest verbergen.

Maar het kind geloofde ons. Ze gaf ons een handje en wandelde vrolijk met ons mee. Ze neuriede een oud liedje.

Toen we bij de school kwamen, vroeg ze: “Waar is mijn pop nou?”

“Binnen,” zei ik. Mijn hart werd ijskoud.

Maar het kind werd bang en wilde niet mee naar binnen gaan.

“Je lieve popje mist je. En we hebben ook nog heerlijke snoepjes,” zei Sarah.

“En je mag mijn mooie witte schort aan,” zei ik, en ik stak haar armen erdoorheen en maakte de lussen aan de achterkant vast. “Kijk eens hoe mooi je eruitziet.” Dit vrolijkte haar op en ze ging met ons mee naar de koepel van de oostvleugel, waar we de kaarsen klaarzetten.’

==

Miss Moore zwijgt. Het is stil. Dit is het. Het enige wat ze nu nog hoeft te doen is het boek dichtslaan en het in het vuur gooien. Maar ze is alleen opgehouden om haar keel te schrapen, en even later gaat ze verder.

==

‘ “Waar is mijn pop?” zeurde het kind, en Sarah wierp haar de oude lappenpop toe. Ze had iets anders verwacht en begon te huilen.

“Sst, sst,” zei ik, en ik probeerde haar te troosten.

“Laat haar maar,” snauwde Sarah. “Laten we doen waarvoor we hier zijn.”

In ieder leven is er een moment waarop iemand zijn weg kiest, waarop het karakter wordt gevormd. Ik had een andere weg kunnen kiezen. Maar dat deed ik niet. Ik faalde. Terwijl ik het kind vasthield, met mijn hand voor haar mond om het gehuil te dempen, riep Sarah het beest uit de schuilplaats in het donkere hart van het Winterland. “Kom bij ons,” schreeuwde ze met haar armen hoog in de lucht. “Kom en geef me de kracht die me toebehoort.”

En toen gebeurde er iets heel angstaanjagends. We werden een visioen in gesleurd, in de schemerzone tussen deze wereld en die andere. Er verscheen een grote, donkere leegte die veranderde in een beest. O, ik zou zijn weggerend als mijn benen hadden gehoorzaamd. Het geluid van de verdoemde bracht mijn hart bijna tot stilstand. Maar Sarah lachte, zo hunkerde ze naar macht. Het kind verzette zich. Ze was doodsbang en ik drukte mijn hand nog harder op haar kleine gezichtje, omdat ik wilde dat ze ophield, om mijn eigen angst weg te duwen. Toen bracht ik mijn hand langzaam naar boven en hield hem ook voor haar neus. Toen wist ze wat ik van plan was en ze begon te vechten. Maar het was haar leven voor dat van ons, zo zag ik dat tenminste. Ik hield het kind vast tot ze zich niet meer verzette en ze stil op de vloer van de oostvleugel bleef liggen. Haar ogen wijd open. Niet meer op deze wereld. Met een verschrikkelijke schok drong tot me door wat ik had gedaan.

Het wezen brulde van woede. “Ik had haar helemaal nodig! Nu heb ik niks meer aan jullie offer.”

“Maar je had beloofd...” fluisterde ik.

Sarahs ogen spuwden vuur. “Mary, je hebt alles verpest! Je hebt nooit gewild dat ik de kracht had, dat ik je zuster was! Ik had het kunnen weten.”

“Ik wil hebben wat me beloofd is,” riep het wezen, en het greep Sarahs arm beet. Ze gilde, en op dat moment gehoorzaamden mijn benen weer, o, dagboek, ze gehoorzaamden weer en ik rende zo snel als de wind naar Eugenia, en terwijl zij haar touw en haar kaars pakte, vertelde ik haar alles. Toen we terugkwamen, lag het kind daar nog, als een herinnering aan mijn zonde, maar Sarah was verdwenen.

Eugenia’s mond verstrakte. “We moeten zo snel mogelijk naar het Winterland.”

Even later waren we in dat land van ijs en vuur, van grote, kale bomen en de eeuwigdurende nacht. Het wezen was al aan zijn taak begonnen en Sarahs ogen waren zwart als stenen. Eugenia rechtte haar rug.

“Sarah Rees-Toome, je zult niet in het Winterland verdwalen. Ga met mij mee terug. Kom terug.”

Het wezen keerde zich naar haar. “Zij heeft me uitgenodigd. Ze moet ervoor betalen, anders staat het evenwicht van het rijk op het spel.”

“Ik ga wel in haar plaats.”

“Nee!” riep ik uit, zelfs toen de verbaasde mond van het wezen in een enge grijns veranderde.

“Dan moet het maar zo zijn. Met iemand die over zoveel kracht beschikt, kunnen we veel doen om de overgang naar de andere wereld op tijd te bereiken.”

Sarah kreunde. Eugenia wierp me haar amulet van het alziend oog toe. “Mary, ren! Neem Sarah met je mee. Als jullie de deur door zijn, zal ik het rijk sluiten!”

Het ding brulde van woede. “Nooit!”

Ik kon me niet verroeren, kon helemaal niet nadenken. “Nee! Dat moet je niet doen!” huilde ik. “We kunnen het rijk niet kwijtraken!”

Het ding liet haar schreeuwen van de pijn. De smekende blik in haar ogen benam me de adem, want ik had bij haar nog nooit een spoor van angst gezien. “Het rijk moet gesloten blijven tot we weer een nieuwe manier vinden. Ren nu!” riep ze uit. En o, dagboek, dat deed ik, en ik trok Sarah achter me aan. Eugenia liet de deuropening verschijnen en we sprongen erdoorheen, richting de veiligheid, en de laatste keer dat ik Eugenia zag, sprak ze een toverformule uit om het rijk te sluiten. Het volgende moment werd ze door het monster opgeslokt en was er niets meer van haar te zien. Het ding kwam ons achterna. Ik hield de amulet tegen de vorm in de deur zodat die goed werd afgesloten.

“Open de deur, Mary.” Sarah stond weer op haar eigen benen. Het wezen had haar veranderd, ze waren met elkaar verbonden.

“Nee, Sarah. De magie is nu verdwenen. We hebben er een einde aan gemaakt. Kijk.” De deur van licht vervaagde voor onze ogen.

Ze rende op me af en gooide de kaars om. Het volgende moment stond de kamer in lichterlaaie. Ik weet niet wat er daarna gebeurde, want ik rende de oostvleugel uit, rende zo hard als ik kon door de bossen en zag hoe een vreemd licht de hemel kleurde. Ik keek toe hoe het vuur brandde en mijn beste vriendin in de vlammen omkwam. De magie van de Orde is nu verdwenen. Ik voel hoe met het eerste harde ochtendlicht de laatste overblijfselen langzaam uit deze wereld verdwijnen. De magie is verdwenen, net als mijn beste vriendin Mary Dowd. Ze bestaat niet meer.

Vannacht is ze het bos in gegaan en ik ben bang dat ze voor altijd in de bossen van mijn ziel zal dwalen.’

==

Miss Moore slaat het boek dicht. We zijn sprakeloos.

‘Ga alstublieft verder,’ zegt Pippa. Haar stem is niet meer dan een fluistering.

Miss Moore bladert door het boek. ‘Ik kan niet verdergaan. Dit was het. Hier eindigt het verhaal kennelijk, in een donker woud.’ Ze staat op en strijkt haar rok glad. ‘Bedankt dat jullie dit met mij hebben willen delen, dames. Het was bijzonder interessant.’

‘Ik kan niet geloven dat Mary dat arme kleine meisje vermoord heeft,’ zegt Ann als we weer alleen zijn.

‘Ja,’ zegt Felicity. ‘Wie doet nou zoiets?’

‘Een monster,’ zeg ik. Ze bestaat niet meer. Het is wat mijn moeder tegen me heeft gezegd. Iets wat in mij is en niet meer weg zal gaan. Ik weet niet waarom.

==

* * *

==

Ik kan niet slapen. Er stroomt nog te veel magie door mijn aderen, en het verhaal over Mary en Sarah geeft me een naar gevoel, alsof ik moet bewijzen dat wat wij doen anders is. Goed. Ik kleed me snel aan en loop door het bos tot ik voor Kartiks tent sta, waar hij zit te lezen.

Ik stap achter de boom vandaan en hij schrikt verschrikkelijk. ‘Wat doe jij hier?’ vraagt hij.

‘Ik kon niet slapen.’

Hij kijkt weer in zijn boek. Ik wil dat hij weet dat ik deug, dat ik anders ben dan Mary en Sarah. Ik zou nooit van die verschrikkelijke dingen doen die zij deden. Om de een of andere reden wil ik ontzettend graag dat hij me aardig vindt. Ik wil dat hij zwetend en opgewonden wakker wordt omdat hij van me droomt. Ik kan niet zeggen waarom. Maar dat wil ik. ‘Kartik, stel dat ik je kan laten zien dat de Rakshana het bij het verkeerde eind heeft? Stel dat ik jou kon aantonen dat mijn kracht, de magie van de Orde, prachtig is?’

Zijn ogen worden groot. ‘Zeg me dat je niet hebt gedaan wat ik denk dat je hebt gedaan.’

Ik stap naar voren. Ik herken mijn eigen stem niet. Hij klinkt heel wanhopig en bijna huilerig. ‘Er is niets verkeerds aan. Het is prachtig. Ik ben...’ Ik wil zeggen ‘prachtig’, maar dat doe ik niet, want ik moet echt bijna huilen.

Hij schudt zijn hoofd, leunt achterover. Ik raak hem kwijt. Ik moet erover ophouden. Ga weg. Stop. Maar ik kan het niet.

‘Ik zal het je laten zien. Ik zal je meenemen. We kunnen je broer zoeken!’

Ik wil zijn hand pakken, maar hij springt zowat naar de andere kant van de tent. ‘Nee. Ik wil dat niet zien. Ik wil het niet weten.’

‘Hou mijn hand gewoon vast. Alsjeblieft!’

‘Nee!’

Hoe kon ik denken dat ik hem kon overhalen? Hoe kon ik denken dat ik hem op een andere manier naar mij kon laten kijken? Nog erger: wat als het beeld dat hij van mij heeft klopt? Iemand voor wie je op je hoede moet zijn, niet iemand van wie je kunt houden? Een afschuwelijk iemand. Een monster.

Ik ren en ren zo snel als ik kan, en hij komt me niet achterna.

==

* * *

==

Ik maak die lange, ellendige klim naar mijn kamer, maar plotseling word ik door Brigid tegengehouden. Ze heeft een kaars in haar hand en haar slaapmutsje op. ‘Wie is daar?’

‘Ik ben het maar, Brigid,’ zeg ik, en ik hoop dat ze niet dichterbij komt en ziet dat ik al mijn kleren aanheb.

‘Wat doe jij hier in ’s hemelsnaam in het pikkedonker?’

‘Zeg alsjeblieft niks tegen Mrs. Nightwing. Ik kon gewoon niet slapen.’

‘Je denkt zeker aan je mama, hè?’

Ik knik en voel me een lafaard omdat ik lieg.

‘Goed dan. Het blijft iets tussen jou en mij. Maar nu snel naar bed.’

Die plotselinge vriendelijkheid van Brigid wordt me bijna te veel. Ik voel mijn masker verdwijnen. ‘Welterusten,’ fluister ik, als ik op weg naar boven langs haar loop.

‘O, trouwens, ik dacht nog aan die ene naam. Die naam die Sarah ging gebruiken. Het schoot me opeens te binnen toen ik de afwas deed. Ik herinnerde me dat Mrs. Spence tegen me zei: “O, onze Sarah denkt dat ze een godin uit de oudheid is, net als de Griekse goden.” Daarom wist ik het opeens weer, toen ik de porseleinen kopjes stond te wassen, die met dat Griekse patroon.’

‘Ja?’ vraag ik. Ik ben plotseling heel erg moe en niet bepaald in de stemming voor een van Brigids langdradige verhalen.

‘Circe,’ zegt ze, terwijl ze naar beneden loopt. ‘Zo noemde ze zichzelf: Circe.’

==

* * *

==

Circe is Sarah Rees-Toome.

Sarah Rees-Toome, die twintig jaar geleden niet in de vlammen omkwam, maar die in leven is en op me wacht. Ze is niet langer een schaduwvijand, maar iemand van vlees en bloed. Iemand die ik kan vinden voordat ze mij vindt. Had ik maar enig idee waar ze kon zijn en hoe ze eruit moest zien.

Maar dat heb ik niet. Ik ben totaal aan haar overgeleverd.

Is dat zo?

Circe, Sarah Rees-Toome, zat ooit op Spence, in de klas van 1871. Een meisje op een foto, die is weggehaald maar die nog steeds ergens moet zijn. De foto vinden is niet langer een kwestie van nieuwsgierigheid. Het is noodzaak geworden, de enige kans om haar te vinden voordat zij mij vindt.

==

HOOFDSTUK
EENENDERTIG

De volgende ochtend blijkt dat onze nachtelijke avonturen met kracht en magie hun tol beginnen te eisen. Onze gezichten zien bleek, onze lippen zijn droog. Ik voel me suffig en ik ben zo moe dat ik nauwelijks Engels kan spreken, laat staan Frans, wat me tijdens de les van mademoiselle LeFarge problemen oplevert. Dat ik op het laatste moment binnen kom strompelen, maakt het er niet beter op.

Mademoiselle LeFarge maakt grapjes over mijn late binnenkomst. Nu ik haar lievelingsleerling ben, een schitterend voorbeeld van haar geweldige educatieve vaardigheden, maakt ze er een grapje van. ‘Bonjour, mademoiselle Doyle. Quelle heure est-il?

Ik weet het antwoord. Het ligt op het puntje van mijn tong. Iets over het weer, geloof ik. Had ik nog maar een beetje magie over om me door deze les heen te helpen. Maar jammer genoeg moet ik het op mijn eigen waardeloze kracht doen.

‘Eh... het weer is...’ Verdomme. Wat is het Franse woord voor regen? Le regun? La regun? Is regen mannelijk of vrouwelijk? Regen is zo lastig, dat moet wel mannelijk zijn. ‘Le weer est le regun,’ zeg ik, en behalve het woord ‘le’, dat behoorlijk Frans klinkt, spreek ik de zin een beetje binnensmonds uit.

De meisjes giechelen, waardoor mademoiselle LeFarge helemaal denkt dat ik haar in de maling neem. ‘Mademoiselle Doyle, dit is een schande. Twee dagen geleden bewees je zelf dat je een uitmuntende leerling bent. Nu heb je de brutaliteit om de draak met me te steken. Misschien hoor je toch in een klas met achtjarigen thuis.’ Ze keert me de rug toe en de rest van de les doet ze of ik niet besta.

==

* * *

==

Het is Mrs. Nightwing opgevallen dat we bleek zien. Ze draagt ons op in de tuin te gaan wandelen in de hoop dat de frisse buitenlucht onze wangen weer wat kleur geeft. Ik maak van de gelegenheid gebruik om mijn vriendinnen over de ontmoeting met Brigid te vertellen.

‘Dus Circe is Sarah Rees-Toome. En ze leeft nog.’ Felicity schudt vol ongeloof haar hoofd.

‘We moeten die foto vinden,’ zeg ik.

‘We zeggen wel tegen Mrs. Nightwing dat we een handschoen verloren zijn. Dan mogen we overal zoeken. We pluizen een voor een alle kamers uit,’ stelt Ann voor.

Pippa kreunt. ‘Daar zijn we wel een jaar mee bezig.’

‘Laten we allemaal een verdieping doen, goed?’

Pippa kijkt me met haar grote hertenogen aan. ‘Moet dat echt?’

Ik duw haar richting de school. ‘Ja.’

Na een uur zoeken heb ik nog steeds niets gevonden. Ik ben zo vaak over de tweede verdieping heen en weer gelopen dat ik zeker weet dat de vloerbedekking dunner is geworden. Zuchtend sta ik voor de klassenfoto’s aan de muur. Konden ze maar met me praten, konden ze me maar iets vertellen over waar ik dat wat ontbreekt zou kunnen vinden. De jongedames luisteren niet.

Ik word naar de foto uit 1872 getrokken, die met het gerimpelde oppervlak. Voorzichtig haal ik hem van de muur en draai hem om. De achterkant van de foto is glad, helemaal niet beschadigd. Ik draai hem weer om en kijk weer naar de golfjes op de voorkant. Hoe kan dat? Dat kan alleen als het twee verschillende foto’s zijn.

Snel trek ik de hoekjes van de foto, alsof ik vloerbedekking losmaak. Achter de foto in de lijst zit nog een andere foto. Er klinkt een zoem in mijn oren. Acht schoolmeisjes zitten in een groepje op het gras. Onderaan staat in een mooi handschrift: De klas van 1871. Ik heb het gevonden! De namen zijn er in een krampachtig handschrift onder geschreven.

Van links naar rechts: Millicent Jenkins, Susanna Meriwether, Anna Nelson, Sarah Rees-Toome...

Mijn hoofd ontploft bijna. Mijn vinger gaat naar Sarah. Op het moment dat de foto werd genomen, draaide ze met haar hoofd, waardoor haar gezicht vaag is en het moeilijk te herkennen is.

Mijn vinger gaat naar het meisje naast haar. Mijn mond wordt droog. Ze kijkt recht in de camera, met haar wijze, doordringende ogen... ogen die ik al mijn hele leven ken. Ik zoek naar de naam die bij haar hoort, maar ik weet eigenlijk al wat er zal staan: de naam die ze jaren geleden, nog voordat ik werd geboren, in het vuur heeft achtergelaten, en die ze nooit meer heeft gebruikt. Mary Dowd.

Het meisje uit die klas van 1871 dat me aanstaart is Mary Dowd: mijn moeder.

==

HOOFDSTUK
TWEEËNDERTIG

Ik wacht tot de anderen allemaal aan tafel zitten voor het avondeten en glip er dan tussenuit. In de vallende duisternis wordt het beetje bij beetje donkerder. Vormen vervagen tot indrukken van dingen. Alles wordt teruggebracht tot zijn essentie. Ik ben er klaar voor. Met mijn ogen dicht roep ik de deur op. Het vertrouwde kloppende gevoel stroomt door mijn aderen en ik stap, in mijn eentje, door de opening, naar die andere wereld, de tuin in, waar zoet geurende bloemblaadjes als as om me heen dwarrelen.

‘Moeder,’ zeg ik, en mijn stem klinkt vreemd en hard in mijn oren.

Er waait een zacht briesje. Erachteraan, als regen, ruik ik de geur van rozenwater. Ze komt.

‘Kiekeboe,’ zegt ze glimlachend. Ik beantwoord haar glimlach niet. Ik kan haar niet eens aankijken. ‘Wat is er?’

Mijn moeder is helemaal de vrouw niet die ik dacht te kennen. Zij is Mary Dowd. Een bedriegster en een tovenares. Een moordenares.

‘Jij bent Mary Dowd.’

Haar glimlach verdwijnt. ‘Je weet het.’

Op de een of andere manier hield ik er nog steeds rekening mee dat ik het fout had en dat ze zou lachen en me zou zeggen dat het een stom misverstand was en dat ze alles direct zou uitleggen. De waarheid is een klap in mijn gezicht.

‘Er is niemand die naar jou toe is gekomen om al die dingen over mij te vertellen. Je wist het al. Jij was al die tijd al een lid van de Orde. Alles wat je hebt verteld is verzonnen.’

Haar stem is opmerkelijk zacht. ‘Nee. Niet alles.’

De tranen springen in mijn ogen. ‘Je hebt tegen me gelogen.’

‘Alleen om je te beschermen.’

‘Dat is weer een leugen.’ Ik voel zoveel haat dat ik er bijna misselijk van word.

‘Het was allemaal zo lang geleden, Gemma.’

‘En dat moet alles goedmaken? Je hebt dat kleine meisje naar de oostvleugel gelokt. Je hebt haar vermoord!’

‘Ja. En ik heb mijn hele leven geprobeerd om het goed te maken.’ Een vogel op een tak zingt een eenzaam liedje. ‘Iedereen nam aan dat ik dood was, en op een bepaalde manier was ik dat ook. Mary Dowd was er niet meer en in haar plaats kwam Virginia. Ik schiep een nieuw leven voor mezelf, met je vader, en toen met Tom en met jou.’

De tranen branden op mijn wangen. Ze wil mijn hand pakken, maar ik doe een stap naar achteren.

‘O, Gemma, hoe kon ik je vertellen wat ik gedaan had? Dat is de vloek van moeders. We weten nooit van tevoren hoeveel we van onze kinderen zullen houden, hoe graag we hen willen beschermen door volmaakt te zijn.’ Ze knippert met haar ogen om de tranen terug te dringen. ‘Ik dacht dat ik helemaal opnieuw kon beginnen. Dat ik alles kon vergeten en opnieuw kon beginnen. Maar dat was niet zo.’ Haar stem is verwrongen van bitterheid. ‘Langzaam besefte ik dat jij anders was. Dat de kracht van de Orde en het rijk die al zo lang sluimerde, in jou weer tot leven kwam. Daar was ik bang voor. Ik wilde niet dat jou die vloek trof. Ik hoopte dat ik jou kon beschermen door niets te zeggen, hoopte dat het voorbij zou gaan en weer zou vervagen tot een legende. Meer niet. Maar ik had het verkeerd, uiteraard. We kunnen niets aan het lot veranderen. En toen was het te laat, en Circe vond mij voordat ik de kans had gehad om jou alles te vertellen.’

‘Ze is niet in de vlammen omgekomen.’

‘Nee. Tot een jaar geleden dacht ik dat ze dood was. Toen kwam Amar naar me toe om me te vertellen dat ze haar band met het wezen gebruikte om ons te vinden. Ze was erachter gekomen dat een van ons de verbinding was tot het rijk. Opnieuw. Ze wist alleen niet wie van ons dat was.’ Ze glimlacht naar me, maar het is een gepijnigde glimlach.

Ik huil niet meer. Ik word kwaad. De woede die in me opkomt is als een nieuw gebouw, glimmend en aantrekkelijk als keihard staal. Een plek waarin ik me voor altijd wil terugtrekken.

‘Goed. Jij hebt de taak van je ziel vervuld. Je hebt me verteld wat ik moest weten: de waarheid.’ Ik spuug het laatste woord uit. ‘Waarom ga je nu dan niet verder en laat je mij met rust?’

‘Mijn ziel ligt in jouw handen,’ zegt ze zachtjes met die stem die mij in slaap heeft gezongen, die me zei hoe lief ik was terwijl ik dat niet was. ‘Het is aan jou.’

‘Wat kan ik nou in ’s hemelsnaam voor jou doen?’

‘Me vergeven.’

De snikken die ik heb ingehouden komen er in één keer uit. ‘Jij wilt dat ik je vergeef?’

‘Het is de enige manier waarop ik rust kan vinden.’

‘En ik dan? Denk je dat ik, met wat ik nu weet, ooit nog rust kan vinden?’

Haar hand raakt mijn wang aan. Ik deins achteruit. ‘Het spijt me, Gemma. Maar we kunnen niet altijd in het licht leven. Je zult zoveel mogelijk licht in je moeten meenemen om door het donker te kunnen gaan.’

Ik weet niet wat ik moet zeggen. Ik heb hier nooit om gevraagd, en ik heb me nog nooit zo eenzaam gevoeld. Ik wil haar pijn doen.

‘Wat je over de runen zei, is niet waar. We hebben de magie twee keer gebruikt en er is niets gebeurd.’

Haar ogen lichten op. ‘Wat heb je gedaan? Ik heb je gezegd dat je dat niet moest doen. Het is gevaarlijk, Gemma.’

‘Hoe moet ik weten wat waar is en niet waar? Waarom zou ik jou nog geloven?’

Ze slaat haar hand voor haar mond. Wacht even. ‘Dan is het rijk niet langer beschermd. Circes monster kan al hier zijn en een van ons aantasten. Gemma, hoe kón je?’

‘Dat kan ik net zo goed aan jou vragen,’ zeg ik, en ik loop weg.

‘Waar ga je heen?’ vraagt ze me.

‘Terug,’ zeg ik.

‘Gemma. Gemma!’

Ik loop de tuin uit. De jageres laat me schrikken. Ik heb haar niet horen aankomen en plotseling staat ze achter me. Haar pijl en boog in de aanslag.

‘Het hert is vlakbij. Ga je met me mee jagen?’

‘Een andere keer,’ mompel ik tussen mijn lippen door, die nog dik aanvoelen van het huilen.

Ze bukt zich en plukt wat bessen, stopt er een in haar mond. Ze laat het trosje voor mijn neus heen en weer bungelen, als de slinger van een klok. ‘Trek in een besje?’

Ze weet dat ik de vruchten niet kan eten. Waarom biedt ze ze me dan aan?

‘Nee, dank je,’ zeg ik, en ik loop door.

Alsof ik niet van mijn plek ben gekomen, staat ze opeens weer voor me, met uitgestrekte hand. ‘Weet je het zeker? Ze zijn overheerlijk.’

Mijn nekharen gaan overeind staan. Er klopt iets niet.

‘Het spijt me maar ik moet nu gaan,’ zeg ik, maar ik hoor de ijle, raspende stem achter me.

‘Eindelijk... eindelijk...’

==

* * *

==

Ann staat in het donker over mijn bed gebogen. ‘Gemma? Ben je wakker?’

Ik hou mijn ogen dicht en hoop dat ze niet ziet dat ik nog steeds huil.

Felicity en Pippa schudden aan me totdat ik me wel om moet draaien en hen aan moet kijken.

‘Laten we gaan,’ fluistert Felicity. ‘De grot wacht op ons, edele jonkvrouw.’

‘Ik voel me niet goed.’ Ik draai me om en kijk weer naar de kleine barstjes in de muur.

‘Doe niet zo flauw,’ zegt Pippa, en ze geeft me een duwtje met haar laars.

Ik zeg niets en blijf naar één plek op de muur staren.

‘Wat is er in godsnaam met haar aan de hand?’ schampert Pippa.

‘Ik zei toch dat je die lever niet moest eten,’ zegt Ann.

‘Ik hoop dat je snel opknapt,’ zegt Felicity na een tijdje zuchtend. ‘Maar denk maar niet dat je morgenavond zo makkelijk van ons afkomt.’

Ik ben niet van plan om ooit nog naar het rijk te gaan. Morgen niet, en daarna ook niet. Mijn kamerdeur gaat dicht en sluit het laatste beetje licht buiten, waardoor alle barstjes in de muur in het niets verdwijnen.

==

HOOFDSTUK
DRIEËNDERTIG

Mr. Bumble laat zich niet zo makkelijk afpoeieren als we dachten. Hij is naar de familie Cross gegaan en heeft alles verteld. De familie Cross is zich wild geschrokken omdat ze de controle hebben verloren over dat ene waarover ze altijd controle hebben gehad: hun dochter. Ze zijn vastberaden. Ze hebben Mr. Bumble verzekerd dat het allemaal hersenspinsels zijn van een jong meisje dat zenuwachtig is voor haar bruiloft. Hoe zou een prachtig meisje als Pippa immers ziek kunnen zijn? Mr. Bumble gelooft hun verklaring, want zij zijn de ouders en wij zijn maar domme meisjes. De hele toestand heeft op Spence echter wel tot opschudding geleid en dus moeten we met z’n vieren naar Mrs. Nightwings kantoor komen. Onder toeziend oog van de pauwenveren op het behang horen we de verwijten en beschuldigingen aan en kijken we hulpeloos toe hoe onze vrijheid draadje voor draadje wordt uitgehaald.

Pippa’s ouders halen haar morgen op en voor het eind van de week zal ze met Mr. Bumble getrouwd zijn. Er worden haastige voorbereidingen getroffen. De rust zal weerkeren. Er is een schandaal voorkomen. Wie maakt zich druk om het levensgeluk van één meisje, wanneer er zulke belangrijke dingen als eer en schande op het spel staan?

Pippa houdt haar ogen naar beneden gericht en bijt hard op haar onderlip. Ze is verslagen. Mrs. Nightwing doet haar uiterste best om haar ouders en haar verloofde gerust te stellen. Ze trekt aan een lang koord – het koord dat naar de keuken leidt – en even later verschijnt Brigid hijgend en puffend in de deuropening.

‘Brigid, breng Mr. Cross en Mr. Bumble naar de bibliotheek en bied ze een glas van onze allerbeste port aan.’

Dit bevalt de mannen. Zelfgenoegzame gezichten en opgeblazen borstkassen.

‘Ik hoop dat u dit aanvaardt als een volledige verontschuldiging en mijn verzekering dat er verder geen onaangenaamheden zullen voorvallen.’ Mrs. Nightwing kijkt Mr. Bumble van opzij aan.

Mr. Cross maakt een wuivend gebaar. ‘Gelukkig is de schade beperkt gebleven.’

Mr. Bumble draait aan zijn snor alsof hij zojuist een sigaar heeft uitgezocht. ‘Ik ben een redelijk man. Maar u moet uw meisjes strakker aan de lijn houden. Ze moeten niet overgelaten worden aan hun eigen beslissingen. Dat is niet gezond.’

Ik doe mijn ogen dicht en stel me voor hoe Mr. Bumble voorover van de hoge trap valt en zijn nek breekt voordat hij een slok van zijn port heeft kunnen nemen. Het ironische van de hele zaak is dat wij hem de waarheid hebben verteld. En nu worden we ervoor gestraft.

‘U hebt gelijk. Ik zal uw advies nauwlettend opvolgen, Mr. Bumble,’ zegt Mrs. Nightwing. Ze spreekt de woorden overdreven uit en ze is een en al onderdanigheid. Maar ze is te vol van zichzelf om dat te beseffen.

De mannen gaan met Brigid mee. Mrs. Cross staat op en trekt haar handschoenen aan. Ze trekt net zo lang tot er geen rimpel meer in zit. ‘Kom mee, Pippa. We moeten je maten laten opnemen voor de trouwjurk. Ik denk dat satin duchesse erg mooi zal staan.’

Pippa’s trillende lippen brengen een zacht, klagend geluid voort. ‘Alstublieft, moeder! Dwingt u me alstublieft niet om met hem te trouwen.’

De mond van Mrs. Cross wordt een lelijke, strakke lijn. ‘Je bent een schande voor onze familie,’ sist ze tussen haar lippen door.

‘Pippa,’ zegt Mrs. Nightwing, die tussen de twee in gaat staan. ‘Je zult een prachtige bruid zijn. Iedereen in Londen zal het over je hebben. En na je huwelijksreis, als je dit allemaal vergeten bent, zul je zielsgelukkig zijn en dan kom je ons opzoeken.’

De mond van Mrs. Cross ontspant weer en er staan zelfs tranen in haar ogen. Ze houdt zachtjes haar hand onder Pippa’s kin. ‘Ik weet dat je me nu verafschuwt, maar op een dag zul je me dankbaar zijn, dat weet ik zeker. Ook binnen een huwelijk kun je onafhankelijk zijn. Echt waar. Als je slim bent, kun je alles hebben wat je wilt. Goed. En laten we het nu over de jurk hebben.’

Pippa loopt achter haar moeder aan de kamer uit, maar als ze bij de deur is, draait ze zich om en kijkt ons met zo’n wanhopige blik aan dat ik het gevoel heb dat ík degene ben die tegen mijn wil met iemand moet trouwen.

We zitten met z’n drieën tegenover Mrs. Nightwing en haar al even indrukwekkende bureau. Er wordt een la opengetrokken. Het dagboek van Mary Dowd valt met een klap op de glimmende mahoniehouten bovenkant. Mijn maag keert zich om van angst. Ons doodvonnis is getekend.

‘Wie kan me hierover vertellen?’

De klok op de schoorsteenmantel tikt de seconden weg als kanonschoten.

‘Ann?’

Ann kan elk moment gaan huilen. ‘H-h-het is e-e-een b-b-boek.’

‘Ik zie wel dat het een boek is. Ik heb elke bladzijde gelezen.’ Mrs. Nightwing kijkt ons over haar brillenglazen heen dreigend aan. ‘Elke bladzijde.’

We weten welke bladzijde ze bedoelt en we bibberen in onze stoelen.

‘Miss Worthington, wil je me vertellen hoe dit boek in jouw bezit is gekomen?’

Felicity’s hoofd schiet omhoog. ‘Hebt u mijn kamer doorzocht?’

‘Ik wacht op een antwoord. Of is het soms nodig om hierover contact met je vader op te nemen?’

Felicity kijkt alsof ook zij moet huilen.

Ik slik. ‘Het is van mij,’ zeg ik.

Mrs. Nightwing draait in één keer haar gezicht naar mij toe en knippert met haar ogen. Ze lijkt op een uil die haar prooi in het vizier heeft. ‘Van jou, miss Doyle?’

Ik krijg een week gevoel in mijn maag. ‘Ja.’ Goed, laat ze me maar van school sturen. Als dit dan allemaal maar in godsnaam voorbij is.

‘En hoe kom je in ’s hemelsnaam aan deze rotzooi?’

‘Ik heb het gevonden.’

‘Gevonden?’ Ze herhaalt het heel langzaam, om aan te geven hoe geloofwaardig ze mijn antwoord vindt. ‘Waar?’

‘In het bos.’

Mrs. Nightwing kijkt me woedend aan, maar ik ben te verdoofd om bang te zijn. ‘Er schijnt heel wat te zijn gebeurd in het bos. Pippa heeft het me opgebiecht.’

Ik hoor dat Ann naast me begint te huilen en ik hoor Felicity draaien in haar stoel. Maar ik ben helemaal leeg. Ik wacht op het onvermijdelijke.

‘Zij heeft me verteld dat Miss Moore jullie het boek heeft gegeven.’

Hier was ik niet op voorbereid. Het trekt me terug in het hier en nu.

‘Klopt dat?’

Mijn mond gaat open en ik wil zeggen dat het niet waar is, dat het allemaal mijn schuld is, maar Felicity is sneller.

‘Ja,’ zegt ze, zo rustig dat zelfs ik geneigd ben haar te geloven. ‘Het was miss Moore.’

‘Het spijt me dat te horen. Maar je moet me alles vertellen, miss Worthington.’

‘Nee, het is niet waar,’ zeg ik als ik mijn stem eindelijk heb teruggevonden.

‘Je hebt zelf gezegd dat je het in de bibliotheek had gevonden.’ Felicity heeft een harde, wanhopige blik in haar ogen. ‘En miss Moore heeft tegen ons gezegd dat we in de bibliotheek moesten kijken als we meer over de Orde te weten wilden komen.’

‘De Orde? Waarom heeft miss Moore jullie opgezadeld met al die onzin?’

‘Ze heeft ons mee naar de grotten genomen om de grotschilderingen te laten zien.’

‘Sommige zijn met bloed gemaakt,’ voegt Ann eraan toe. Zij en Felicity sluiten een verbond.

‘Ik heb miss Moore nooit toestemming gegeven om jullie naar de grotten te brengen,’ zegt Mrs. Nightwing.

‘Ze had ons toch wel meegenomen, Mrs. Nightwing.’ Felicity zet grote ogen op en probeert zo onschuldig mogelijk te kijken.

‘Zo is het niet gegaan. Ik heb het dagboek...’

Felicity legt haar hand op mijn arm. Het lijkt of ze hem daar gewoon laat rusten, maar ze knijpt me hard. ‘Mrs. Nightwing weet al wat er gebeurd is, Gemma. We moeten haar nu wel de waarheid vertellen.’ Tegen Mrs. Nightwing zegt ze: ‘Ze heeft ons er zelfs uit voorgelezen, in mijn zithoek.’

Ik spring op. ‘Omdat we haar dat vroegen!’

‘Miss Doyle, ga onmiddellijk zitten.’

Ik laat me weer in mijn stoel zakken. Ik kan Felicity niet aankijken.

‘Dit zijn ernstige beschuldigingen aan het adres van miss Moore.’ Mrs. Nightwing heeft haar ideeën al gevormd en maakt er voor ons, voor Spence en voor zichzelf een verhaal van. Ze heeft iets anders nodig om in te geloven, want de waarheid – dat wij hier allemaal toe in staat waren, zonder hulp van anderen, en dat we dit allemaal onder haar neus hebben uitgevoerd – die waarheid is onacceptabel. ‘Is dit waar, Ann?’

‘Ja, Mrs. Nightwing,’ zegt Ann, zonder ook maar één keer te stotteren.

‘Mrs. Nightwing,’ smeek ik. ‘Het is allemaal mijn schuld. U kunt mij zo hard straffen als u wilt, maar geeft u hier alstublieft miss Moore niet de schuld van.’

‘Miss Doyle, je hebt het hart op de juiste plaats, maar niemand heeft er iets aan als je miss Moore blijft beschermen.’

‘Maar ik bescherm haar helemaal niet!’

Mrs. Nightwings uitdrukking wordt vriendelijker. ‘Heeft miss Moore jullie uit dit boek voorgelezen?’

‘Ja, maar...’

‘En heeft ze jullie meegenomen naar de grotten?’

‘Alleen om de afbeeldingen...’

‘Heeft ze jullie over het occulte verteld?’

Ik kan geen woord meer uitbrengen. Ik knik alleen maar. Er wordt wel gezegd dat je God herkent in de details. Hetzelfde geldt voor de waarheid: als je de details weglaat, het cruciale hart, dan kun je er iemand zo mee om de oren slaan. Mrs. Nightwing leunt achterover in de grote leunstoel. Hij kraakt en kreunt onder haar gewicht.

‘Ik weet hoe beïnvloedbaar jonge meisjes zijn. Ooit was ik zelf zo’n meisje,’ zegt ze, maar ik kan haar niet anders zien dan zoals ze nu is. ‘Ik weet hoe graag meisjes willen voldoen aan de wensen van anderen en hoe machtig de invloed van een lerares kan zijn. Ik zal voor eens en voor altijd met miss Moore afrekenen, zodat dit soort gedrag niet meer voorkomt. Ik zal erop toezien dat alle deuren ’s nachts op slot gaan en dat de sleutels in mijn bezit zijn tot het moment waarop ik vind dat jullie mijn vertrouwen weer verdienen.’

‘Wat gaat er met miss Moore gebeuren?’ vraag ik. Mijn stem is nauwelijks hoorbaar.

‘Ik accepteer niet dat mijn gezag door mijn docenten ondermijnd wordt. Miss Moore wordt ontslagen.’

Dit kan niet waar zijn. Ze gaat onze lieve miss Moore wegsturen. Wat hebben we gedaan?

Een ijzingwekkend gegil doorbreekt de stilte in de kamer. Het komt van beneden. Mrs. Nightwing springt op en rent de trappen af. Wij vliegen achter haar aan. Brigid staat op de geblokte vloer van de foyer en houdt iets in haar handen.

‘Mogen alle heiligen me beschermen! Ze is er – ze is hier voor mij.’

Mrs. Nightwing pakt haar bij haar schouders. Brigids ogen staan wild van angst. Ze laat het ding uit haar handen vallen, alsof het een slang is. Het is een zigeunerpopje dat aan één kant een beetje verbrand is. Om haar nekje zit een lok haar gebonden.

Circe.

‘Ze is terug,’ jammert Brigid. ‘Lieve Jezus, ze is terug!’

==

HOOFDSTUK
VIERENDERTIG

Dominee Waite laat ons staan, met de bijbel in onze handen, en gezamenlijk lezen we het Boek der Richteren, hoofdstuk 11, vers 1 tot 40. Onze stemmen galmen als een treurzang door de kapel.

En Jeftha beloofde den Heere een gelofte, en zeide: Indien Gij de kinderen Ammons ganselijk in mijn hand zult geven; zo zal het uitgaande, dat uit de deur van mijn huis mij tegemoet zal uitgaan, als ik met vrede van de kinderen Ammons wederkom... dat zal des Heeren zijn, en ik zal het offeren ten brandoffer.

‘Ik moest haar wel over miss Moore vertellen,’ fluistert Pippa in mijn oor. ‘Het was de enige manier waarop wij nog één nacht samen konden zijn.’

Voor in de kerk is een glas-in-loodafbeelding van een engel. Op de plek waar haar oog hoort te zitten ontbreekt een stuk glas en nu is het net een gapende wond. Ik staar naar het gat en zeg niets. Ik beweeg mijn lippen alsof ik meelees met de Bijbeltekst. De woorden kolken om me heen.

... en de Heere gaf hen in zijn hand...

‘Ze was echt niet helemaal onschuldig, hoor.’

Toen nu Jeftha... bij zijn huis kwam, ziet, zo ging zijn dochter uit hem tegemoet... Zij nu was alleen, zijn enig kind...

‘Alsjeblieft, Gemma. Ik moet hem nog één keer zien. Weet je hoe het is om iemand nooit meer te zien zonder dat je afscheid hebt genomen?’

Als ik heel intens kijk, groeit het gat en verdwijnt de engel. Maar als ik knipper, zie ik de engel, en niet het gat, en dan moet ik weer helemaal opnieuw beginnen.

... Als hij haar zag, zo verscheurde hij zijn klederen, en zeide: Ach, mijn dochter! Gij hebt mij ganselijk nedergebogen... want ik heb mijn mond opengedaan tot de Heere, en ik zal niet kunnen teruggaan...

Pippa begint opnieuw te smeken, maar Mrs. Nightwing draait zich om en kijkt ons vanaf haar kerkbankje streng aan. Pippa verbergt haar gezicht achter haar bijbel en leest met nieuw enthousiasme mee.

... En zij zeide tot haar vader: Laat deze zaak aan mij geschieden: Laat mij twee maanden alleen opdat ik naar de bergen kan gaan en mijn maagdom bewene...

Een paar jongere meisjes giechelen om deze woorden en direct klinkt er een luid koor van vermanende geluiden van de leraren – van allemaal, behalve van miss Moore. Zij is op school en pakt haar koffers in.

... En hij stuurde haar weg... en zij ging met haar gezellinnen... op de bergen.

Dominee Waite slaat zijn bijbel dicht. ‘Aldus zei de Heer. Laten we bidden.’

Als we gaan zitten en onze bijbels doorgeven aan het meisje naast ons, zodat ze aan het eind van elke rij verzameld kunnen worden, klinkt er een golf van geschuifel en gebons. Ik wil de mijne aan Pippa doorgeven, maar ze pakt hem niet aan.

‘Nog één avond. Daarna zie je me nooit meer. Dat is het enige wat ik je vraag.’

Ik laat de bijbel los en hij valt in haar schoot. Zonder iets in mijn handen kijk ik weer naar de engel. Ik kijk zo lang dat het lijkt of de engel begint te bewegen. Het is de schemering die inzet en die alles wazig maakt. Maar heel even zou ik durven zweren dat ik de vleugels van de engel zag trillen, dat de hand het zwaard steviger vastgreep, dat het zwaard het lam doorkliefde. Ik kijk de andere kant op en het is voorbij. Een spel van het licht.

==

* * *

==

Na het eten ga ik niet naar de anderen toe. Ik hoor dat ze me roepen. Ik antwoord niet. Ik zit in mijn eentje in de zitkamer met een Frans boek op mijn schoot. Ik doe alsof ik me op de werkwoordvervoegingen concentreer, maar in werkelijkheid wacht ik op haar voetstappen in de gang. Ik weet niet goed wat ik moet zeggen, maar ik weet wel dat ik miss Moore niet kan laten vertrekken zonder dat ik heb geprobeerd het uit te leggen of zonder mijn excuses aan te bieden.

Net na het eten komt ze voorbij, in een mooi reistenue. Ze heeft een hoed met een brede rand op, versierd met centifoliarozen. Ze ziet eruit alsof ze een dagje naar zee gaat en niet alsof ze op het punt staat Spence in een wolk van halve leugens en schaamte achter te laten.

Ik volg haar naar de voordeur.

‘Miss Moore?’

Ze maakt het knoopje van haar handschoen vast. ‘Miss Doyle, wat brengt jou hier? Mis je niet een belangrijk samenzijn?’

‘Miss Moore,’ zeg ik, en mijn stem blijft in mijn keel steken. ‘Het spijt me zo.’

Ze lacht flauwtjes. ‘Ja, dat geloof ik ook.’

‘Kon ik het maar...’ Ik hou mijn mond en slik mijn tranen weg.

‘Ik zou je mijn zakdoek willen geven, maar ik geloof dat je er nog een van me hebt.’

‘Het spijt me,’ zeg ik snakkend naar lucht, en ik herinner me de zakdoek die ze me na Pippa’s aanval heeft gegeven. ‘Vergeeft u me.’

‘Alleen als jij jezelf vergeeft.’

Ik knik. Er wordt op de deur geklopt. Miss Moore wacht niet op Brigid. Ze doet de deur wijd open, wijst de koetsier op haar koffers en kijkt hoe hij ze in de koets zet.

‘Miss Moore...’

‘Hester.’

‘Hester,’ zeg ik, met een schuldgevoel omdat ik het recht niet heb om haar bij haar voornaam te noemen. ‘Waar gaat u naartoe?’

‘Ik denk dat ik een tijdje ga reizen. Daarna huur ik een appartement in Londen en bied ik mezelf aan als privélerares.’

De koetsier is klaar. Miss Moore knikt naar hem. Als ze zich naar me omdraait klinkt haar stem aarzelend, maar de greep van haar hand is zeker.

‘Gemma... als je ooit iets nodig hebt...’ Ze zwijgt even, zoekt kennelijk naar de juiste woorden. ‘Wat ik wil zeggen is: jij bent anders dan de andere meisjes. Misschien vind je jouw levensdoel niet in theekransjes en de juiste tafelschikking. Welk pad je in je leven ook kiest, ik hoop dat ik er deel van mag blijven uitmaken, en dat je je vrij voelt om me op te zoeken.’

Er gaat een rilling langs mijn arm naar boven. Ik ben miss Moore zo dankbaar. Ik verdien haar vriendelijkheid niet.

‘Zul je dat doen?’ vraagt ze.

‘Ja,’ hoor ik mezelf zeggen.

Met opgeheven hoofd laat ze mijn hand los en stapt naar buiten. Op weg naar de koets roept ze nog: ‘Je moet een manier zien te vinden om die stillevens interessant te maken.’

En dan klimt ze in de koets en tikt twee keer op de zijkant. De paarden komen hinnikend in beweging en draven richting het hek. Ik kijk naar de opspattende modder onder hun hoeven. De koets wordt kleiner en ik blijf kijken, tot hij de bocht om gaat en miss Moore in de nacht verdwijnt.

==

HOOFDSTUK
VIJFENDERTIG

Om half elf maakt Mrs. Nightwing haar ronde om zeker te weten dat al haar lieve schaapjes veilig in bed liggen en de wolven er niet bij kunnen. Als de klok beneden twaalf uur slaat, horen we Pippa en Felicity aan de deur krassen om ons te laten weten dat alles veilig is en dat we naar buiten kunnen komen voor onze laatste avond samen.

‘Hoe kunnen we naar buiten gaan?’ vraag ik. ‘Ze heeft alle deuren op slot gedaan.’

Felicity laat een sleutel heen en weer bungelen. ‘Molly, de meid van boven, was me nog iets verschuldigd nadat ik haar met de stalknecht had betrapt. Kleed je snel aan.’

==

* * *

==

De grot verwelkomt ons voor de laatste keer. De nachten zijn kouder geworden en we kruipen tegen elkaar aan om warm te worden. Dan steken we de laatste twee kaarsen aan. Als ze begrijpen dat ik niet van plan ben om hen mee naar het rijk te nemen, zijn ze woedend.

‘Maar waarom neem je ons niet mee?’ roept Pippa.

‘Dat heb ik al gezegd. Omdat ik me niet goed voel.’

Ik ben niet van plan om nog een keer door de lichtgevende deuropening te gaan. In plaats daarvan wil ik Frans leren spreken. Mijn houding verbeteren. Leren hoe ik een mooie reverence moet maken en hoe ik een goed portret kan tekenen. Ik zal zijn wat zij willen dat ik ben: veilig. En er zal me nooit meer iets ergs overkomen. Het is mogelijk om te doen alsof ik iemand anders ben, en als ik dat lang genoeg heb gedaan, zal ik er zelf in geloven. Dat heeft mijn moeder immers ook gedaan.

Pippa komt op haar hurken bij me zitten en legt als een klein kind haar hoofd in mijn schoot. ‘Alsjeblieft, Gemma? Lieve, lieve Gemma? Dan mag jij mijn kanten handschoenen dragen. Nee, je mag ze hebben!’

‘Nee!’ Mijn schreeuw weerkaatst tegen de grotwanden.

Pippa laat zich op de grond vallen en klaagt. ‘Fee, praat jij dan met haar. Mij lukt het niet.’

Felicity is opmerkelijk rustig. ‘Zo te zien is Gemma vanavond niet van plan om iets te doen.’

‘Maar wat moeten we dan?’ kreunt ze.

‘We hebben nog wat whisky over. Hier, neem een slokje.’ Felicity haalt de fles uit de rotsachtige spelonk. ‘Daar knap je van op.’ Na twee haastige slokken houdt ze de fles voor mijn neus. Ik sta op en ga op een andere rots zitten. ‘Ben je nog steeds boos om miss Moore?’

‘Onder andere.’ Ik ben boos omdat we haar zo verschrikkelijk hebben laten vallen. Ik ben boos omdat mijn moeder een leugenares is en een moordenares. Omdat mijn vader een verslaafde is. Omdat Kartik een hekel aan me heeft. Omdat alles wat ik aanraak, lijkt te mislukken.

‘Goed,’ zegt Felicity. ‘Rot dan maar op. Wie wil er nog een slok?’

Hoe kan ik ze vertellen wat ik weet? Ik wil het zelf niet eens weten. Kon ik alles maar terugdraaien. Kon ik maar teruggaan naar de eerste dag in het rijk, toen alles nog mogelijk leek. Felicity laat de fles keer op keer rondgaan en na een tijdje hebben ze allemaal een wazige blik in hun ogen. Door de whiskey in hun bloed hebben ze het plotseling warm gekregen en hun neuzen lopen. Felicity draait in het rond en citeert poëzie.

==

‘En toch weeft zij met genot

De betoverende beelden van de spiegel,

Want vaak zag zij in de stille nacht

Een begrafenisstoet met pluimen en lichten

En hoorde zij de muziek,

Op weg naar Camelot.’

==

‘O, niet weer dat gedicht,’ snauwt Ann, en ze leunt met haar hoofd tegen een rotsblok.

Felicity daagt me uit met het gedicht. Ze weet dat het me aan miss Moore doet denken. Als een rondtollende derwisj houdt ze haar armen in de lucht en draait steeds sneller, tot ze in extase raakt.

==

‘Of als de maan hoog aan de hemel stond,

Zag zij twee pasgetrouwde jonge geliefden.

‘Ik heb genoeg van de schaduwen,’ zei

de vrouwe van Shalott.’

==

Haar handen raken een paar keer de rotswand en ze valt bijna. Ze rolt met haar lichaam langs het ruwe oppervlak, tot ze ons weer aankijkt. Plukken haar plakken op haar zweterige voorhoofd en wangen. Ze heeft een vreemde blik in haar ogen.

‘Pip, liefje, wil je echt je ridder nog zien?’

‘Liever dan wat ook!’

Felicity pakt Pips hand en rent naar de uitgang van de grot.

‘Wacht op mij!’ roept Ann, en ze rent hen achterna.

Ze tuimelen als bedoeïenen de nacht in, met mij in hun kielzog. De koude lucht laat onze klamme huid schrikken.

‘Felicity, wat ben je van plan?’ vraag ik.

‘Iets nieuws,’ plaagt ze.

De lucht, die eerst nog vaal was, is nu tot leven gewekt door miljoenen glinsterende sterren. Boven de doorzichtige wolken staat een vaal oranje herfstmaan, als teken dat het bijna tijd voor de oogst is, de tijd waarin boeren het glas heffen op de legendarische moord op John Barleycorn.

Als een hond jankt Felicity naar de bol aan de hemel.

‘Sst,’ zegt Pippa. ‘Je maakt de hele school wakker.’

‘Niemand hoort ons. Mrs. Nightwing heeft vanavond twee glazen sherry genomen. We zouden haar niet eens wakker krijgen als we haar met een duif in elke hand op een plein midden in Londen zouden zetten.’ Ze jankt nog een keer.

‘Ik wil mijn ridder zien,’ pruilt Pippa.

‘Je gaat hem ook zien.’

‘Niet als Gemma ons niet meeneemt.’

‘We weten allemaal dat er nog een manier is,’ zegt Felicity. In het maanlicht wordt haar bleke huid spierwit. De rillingen lopen over mijn rug.

‘Hoe bedoel je?’ vraagt Pippa.

Tussen de bomen beweegt iets. Het geluid van brekende twijgjes. Een siddering. Snel en voorzichtig. We springen opzij. Een hert komt langzaam dichter bij de open plek. Het heeft zijn snuit dicht bij de grond en is op zoek naar eten.

‘Het is maar een hert,’ zegt Ann met een zucht van opwinding.

‘Nee,’ zegt Felicity. ‘Het is ons offer.’

De maan duikt even achter de wolken en onze gezichten zijn gevlekt door het licht.

‘Dat meen je niet,’ zeg ik als ik uit mijn verdoving ontwaak.

‘Waarom niet? We weten dat zij het hebben gedaan. Maar wij zijn slimmer.’ Ze praat als iemand die mensen een circustent in moet lokken.

‘Maar bij hen liep het uit de hand...’ begin ik. Felicity valt me in de rede.

‘Wij zijn sterker dan zij. Wij zullen niet dezelfde fout maken. De jageres heeft me verteld...’

De jageres die mij de bessen aanbood, die tijdens hun jachtoefeningen met Felicity fluisterde. Iets probeert in mijn hoofd vorm te krijgen, maar het lukt niet. Alleen de angst blijft, onmiskenbaar en opdringerig.

‘Wat is er met de jageres?’

‘Ze vertelt me dingen. Dingen die jij voor jezelf wilde houden. Zij heeft me bijvoorbeeld verteld dat ik ook over de kracht beschik, ik hoef alleen maar een offer te brengen.’

‘Nee... dat is niet...’

‘Ze heeft me gezegd dat je zo zou reageren. Dat jij niet te vertrouwen was omdat jij de kracht van het rijk voor jezelf wilde houden.’

Pippa en Ann kijken afwachtend van mij naar Felicity en weer terug.

‘Dit kun je niet doen,’ zeg ik. ‘Ik zal het niet toestaan.’

Felicity komt naar me toe en duwt me achterover in de modder.

‘Jij. Kunt. Ons. Niet. Tegenhouden.’

‘Felicity...’ Ann kijkt alsof ze niet weet of ze me moet helpen of moet wegrennen.

‘Begrijp je het dan niet? Gemma wil alle macht voor zichzelf houden! Ze wil de macht over ons hebben.’

‘Dat is niet waar!’ Ik kruip overeind en doe een stap naar achteren, bij hen vandaan.

Pippa staat plotseling achter me. Ik voel haar adem in mijn nek. ‘Waarom wil je ons dan niet meenemen?’

Ik hoest. ‘Dat kan ik jullie niet vertellen.’

‘Ze vertrouwt ons niet,’ zegt Felicity. Wantrouwen verspreidt zich als een ziekte. Ze slaat triomfantelijk haar armen over elkaar en laat de schade bezinken.

Het hert is vlak achter ons in de bosjes. Pippa kijkt ernaar. Ze verplaatst haar gewicht van de ene voet op de andere. ‘Dan zou ik niet met hem hoeven trouwen, of wel?’

Felicity pakt haar handen. ‘We zouden alles kunnen veranderen.’

‘Alles,’ zegt Ann, en ze gaat bij hen staan.

==

* * *

==

In India zag ik ooit een brand ontstaan. Het ene moment was het nog een verdwaalde vonk die boven het vuurtje van een zwerver door de wind werd meegenomen; het volgende moment stond alles in lichterlaaie. De rieten daken knetterden als droge brandstof, moeders renden met hun huilende kinderen door de straten.

Zo ontstaat een brand. Met één vonk. En ik zie hoe de vonk door de wind wordt meegenomen.

‘Oké,’ zeg ik, omdat ik wil voorkomen dat ze alleen gaan. ‘Oké, ik neem jullie mee. Laten we teruggaan naar de grot en elkaars hand vasthouden.’

‘Die tijd is voorbij,’ zegt Felicity. Ze heeft haar armen nog steeds over elkaar.

‘Hoe bedoel je?’

‘Ik bedoel dat de tijd voorbij is dat we nog langer naar jouw pijpen dansen, Gemma. We kunnen op eigen kracht het rijk betreden, dank je wel.’

‘Maar ik neem...’

Pippa keert me haar rug toe. ‘Hoe vangen we het?’

‘We jagen het naar het ravijn. Daar nemen we het gevangen.’ Felicity maakt haar knopen los en wurmt zich uit haar blouse.

‘Wat doe je?’ vraag ik angstig.

Felicity vertelt het de anderen, maar negeert mij. ‘Doe je kleren uit. In een korset en een onderrok kun je geen hert vangen. Dan maken we geen kans. We moeten naakt zijn, net als de jageres.’

Deze hele situatie dreigt uit de hand te lopen. Ik heb het gevoel dat ik toekijk hoe een gebouw instort. Ik kijk en kan niets doen.

Ann houdt haar handen voor haar mollige buik. ‘Is dat echt nodig? Kunnen we het hert niet gewoon zo vangen?’

‘Hoe ga je Mrs. Nightwing uitleggen dat je kleren vies zijn geworden?’ Felicity is al helemaal naakt. Bleek, als de bast van een boom die net gevild is. Haar stem is hard en schel en snijdt door het geritsel van de droge bladeren. ‘Als je wilt, blijf je maar hier, maar ik kan niet terug naar hoe het was. Dat kan ik niet.’

Pippa zit op het gras en trekt haar laarzen uit. Dan begint ze haar onderrok uit te trekken. Ann doet haar snel na.

‘Ann, Pippa, luister naar me. Dit is niet goed. Jullie kunnen dit niet doen. Luister alsjeblieft naar me!’ Ze schenken geen aandacht aan me en maken met opgewonden vingers hun kleren los. De kop van het hert schiet omhoog. Ze kruipen laag over de bosgrond. Felicity houdt haar vinger voor haar mond. Het hert ruikt gevaar en zoekt de beschutting van de bomen op.

Dan komen ze al joelend overeind, naakt en glimmend in het donker. Ze rennen door het bos tot ze niet meer zijn dan een witte vlek, de bewegende vleugels van een engel in de met dauw bedekte nacht.

Ik jaag achter hen aan zoals zij achter het hert aan jagen. Het verdwijnt achter bomen en komt weer tevoorschijn. Felicity rent voorop, haar witte huid vormt een baken in het donker. Ik hoor het gekraak van takken en het gebonk van mijn eigen ademhaling in mijn oren. En dan iets wat klinkt als een enorme klap, ergens voor me uit, maar ik kan het niet zien.

Als ik bij het ravijn kom, staan Ann en Pippa hijgend bij de afgrond. Het hert is nergens te bekennen. Een groot brok aarde heeft losgelaten. Ik ren naar de rand. Mijn laarzen veroorzaken een lawine en de aarde en stenen vallen het ravijn in. Ik moet me aan een wortel vastgrijpen om te voorkomen dat ik er zelf in val.

Het hert ligt gewond op de bodem en probeert uit alle macht haar kop omhoog te krijgen. Het maakt een afschuwelijk geluid. Felicity kruipt laag over de grond dichterbij. Ze buigt zich over het beest heen, aait de bruine vacht en maakt sussende geluiden. Ze doet het niet. Een gevoel van opluchting stroomt door mijn lichaam en ik wacht tot ze weer naar boven zal klauteren.

De wolken jagen voort, rekken zich uit en verspreiden zich als een ijle schreeuw. De maan met zijn harde, felle licht verblindt ons. Felicity is helemaal aan het licht blootgesteld. Ze is wit als gips en het verandert haar in een bevroren beeld in de tijd.

Dan zie ik dat ze iets doet, daar in het donker. In een flits zie ik haar hand omhooggaan. Ze laat de steen met een misselijkmakende klap naar beneden komen. En nog een keer. Net zo lang tot er daar onder in het ravijn niets meer beweegt, behalve zijzelf. Maar vanwaar wij staan is het moeilijk te zien. Langzaam kruipen Ann en Pippa als krabben naar beneden en om beurten nemen ze de steen. Hun blote ruggen, gebogen en gespannen, glimmen in het maanlicht. Als ze naar achteren stappen lijkt het ding op de bodem van het ravijn van bovenaf niet langer op een hert. De kop is tot moes geslagen. Een overrijpe meloen die op de grond is gevallen en is opengespleten, verrast door het plotselinge geweld. Ik draai me om en geef over in het dunne struikgewas.

Als ik weer overeind kom, klimmen zij op handen en voeten tegen de steile helling op. In het donker zijn de bloedspatten op hun albasten huid zwart als inkt. Felicity komt als laatste naar boven. Ze heeft de bloederige steen nog steeds in haar hand.

‘Het is gebeurd,’ zegt ze. Haar stem raspt door de stilte van de nacht.

Zo ontstaat brand.

Ik heb nergens meer controle over.

Ze legt de steen in mijn hand. Het gewicht trekt me naar voren en ik struikel. Hij voelt plakkerig aan.

‘Wat nu?’ vraagt Ann. Er komt geen antwoord, alleen een licht briesje in het donker dat door de droge bladeren boven ons hoofd ritselt.

‘We houden elkaars hand vast en laten de deur van licht verschijnen,’ zegt Felicity.

Ze geven elkaar een hand en doen hun ogen dicht, maar er gebeurt niets.

‘Waar is de deur?’ vraagt Pippa. ‘Waarom zie ik niks?’

Voor de eerste keer vanavond is Felicity in de war. ‘Ze had me beloofd...’

Het is niet gelukt. Ze zijn voor de gek gehouden. Als ik niet zo opgelucht was geweest, had ik medelijden met ze gehad.

Kartik staat plotseling aan de rand van het bos. Als hij ons ziet, onder de bloedvlekken en half wild, blijft hij staan. Hij doet een stap naar achteren, klaar om weg te rennen, maar Felicity heeft hem gezien.

‘Wat doe jij hier?’ roept ze.

Kartik antwoordt niet. Zijn ogen gaan naar de steen in mijn hand. Ik laat hem snel los en met een doffe klap raakt hij de grond.

Op dat ene moment waarop hij is afgeleid, grijpt Felicity haar kans. Ze pakt een stok en valt aan. Ze raakt hem op zijn borst. Bloed dringt langzaam in de stof van zijn gescheurde hemd. Verbaasd over de wond klapt hij dubbel. Haar nieuwe vaardigheden als jager worden nu duidelijk. Ze houdt de stok in de aanslag om hem dood te steken.

‘Ik heb je gezegd dat ik de volgende keer je ogen zou uitsteken,’ gromt ze.

Ik dacht dat Felicity net gevaarlijk was, toen ze zich machtig voelde, maar ik had het mis. Verslagen en machteloos is ze pas echt gevaarlijk.

Kartik is gewond en hij kan zich niet verdedigen.

‘Stop!’ schreeuw ik. ‘Laat hem gaan, dan neem ik jullie mee naar het rijk.’

Felicity twijfelt. Ze houdt de stok boven zijn ogen in de lucht.

‘Fee,’ jammert Pippa, die nu toch bang is geworden. ‘Ze brengt ons ernaartoe.’

Langzaam laat Felicity hem vrij en sluipt achteruit naar ons toe.

‘Als we daar zijn geeft ze ons de kracht,’ zegt ze, om haar gezicht te redden. ‘Ik weet het zeker.’

Achter haar ligt Kartik nog steeds op de grond. Hij kijkt bezorgd. Ik knik even om hem te laten weten dat het goed zal komen, al weet ik dat zelf niet zeker. Ik weet niet wat zij in gang hebben gezet. Ik weet alleen dat ik het moet doen.

Felicity kijkt me met een stalen blik aan. Alles is veranderd. Er is geen weg terug. Ik loop achter hen aan door het bos naar hun kleren. Nog even en dan zijn ze er klaar voor.

‘Hou mijn handen vast,’ zeg ik. Ik hoop het beste, maar ik vrees het ergste.

==

HOOFDSTUK
ZESENDERTIG

De deur verschijnt. Het licht neemt toe en neemt af, neemt toe en neemt af. Als we door de opening gaan, lijkt alles hetzelfde te zijn. De rivier kabbelt rustig verder. De kleuren van de zonsondergang zijn nog altijd even prachtig. Bloemblaadjes dwarrelen door de lucht.

‘Zie je wel?’ zegt Felicity met een triomfantelijke blik in haar ogen. ‘Er is niets aan de hand. Ik zei toch dat ze de kracht voor zichzelf wilde houden?’

Ik negeer haar en luister of ik iets vreemds hoor.

Ze gaan voor me uit over de wei naar de tuin. Ze lopen hand in hand en zweven bijna, als een slinger van drie uitgeknipte papieren poppetjes.

De wind draait en brengt de geur van rozenwater met zich mee, en nog een andere, onbekende geur die me bang maakt. Ik ren achter hen aan.

‘Wacht! Felicity, luister alsjeblieft. Ik denk dat we terug moeten gaan.’

‘Teruggaan? We zijn er net,’ zegt ze boos.

Anns gezicht is hard als steen. ‘We gaan niet terug voordat we de kracht hebben om zelf naar de andere wereld te gaan.’

De jageres loopt plotseling naast ons. Ze laat me schrikken. Vreemd dat ik haar nooit hoor aankomen. Ik moet denken aan de bessen die ze me aanbood. Ik krijg het er koud van. Ze gaat met haar vinger over Felicity’s bebloede gezicht, wrijft met haar duim over de bloedvlek en brengt haar duim dan naar haar mond, proeft en glimlacht.

‘Je hebt een offer gebracht, zie ik.’

‘Ja,’ zegt Felicity. ‘Geef je ons nu de kracht om het rijk te betreden?’

‘Dat heb ik je toch beloofd?’ Ze glimlacht, maar er gaat geen enkele warmte van uit. ‘Kom mee.’

Ik grijp Felicity’s arm vast. ‘Dit is niet goed. We moeten niet meegaan,’ fluister ik.

‘Nee, eindelijk gebeurt er iets goeds,’ zegt ze, en ze rukt haar arm los en rent achter de anderen aan.

Ik volg hen, onder de zilveren poort door richting de grot. Mijn moeder is nergens te bekennen. De geuren uit mijn kindertijd drijven voorbij. Curry. Pijptabak. En nog iets. Daar is het weer. Een nare lucht.

We zijn bij de Runen van het Orakel aangekomen, het hart van alles.

==

* * *

==

De wind draait. De geur is terug. Onder de geuren van herinneringen ruik ik iets doordringends, als vlees dat in de zon ligt te rotten. Ben ik de enige die het ruikt?

‘Wat doen we nu?’ vraagt Pippa.

‘Gebruik de magie om me naar de andere kant te brengen,’ zegt de jageres.

‘Als we elkaars hand vasthouden en je meenemen, geef je ons dan de kracht die we nodig hebben om te komen en te gaan wanneer we willen?’

‘Ik niet. Mijn meesteres. Zij geeft jullie waar jullie recht op hebben.’

Achterdocht bekruipt me en neemt me in bezit.

‘Je meesteres?’ Felicity is in de war.

Alles in mij zegt dat ik weg moet rennen. Ik leg mijn hand op Felicity’s arm, en alsof ze mijn angst voelt, loopt ze langzaam bij de cirkel vandaan. De jageres lijkt groter te worden. Haar ogen worden zwart; ze maakt een sissend geluid.

‘Kom bij mij, liefjes.’

De hemel splijt open en een kolkende zee donkere wolken komt op ons af. Snel als een regenbui rijst zij voor ons op, hoog boven ons uit, met een afgrijselijk gekrijs, de zielen van de verdoemden in haar wapperende cape. Felicity kan niet aan haar ontsnappen. Ze blijft naar dat skeletachtige gezicht staren, met bloeddoorlopen ogen en draaiende zwarte ovale pupillen, de scherpe, puntige tanden. Het ding grijpt met één hand haar arm vast. Felicity’s mond spreidt zich wijd open. Haar ogen vullen zich met zwarte inkt totdat ze oneindig diep zijn.

‘Nee!’ schreeuw ik, en ik ga op Felicity af. Het volgende moment liggen we allebei languit op de grond. Haar hele lichaam trilt, haar ogen zijn nog steeds zwart. Pippa valt schreeuwend voorover en klautert de heuvel af richting de rivier.

‘Ann! Help me! We moeten haar terugbrengen, nu!’

We pakken Felicity allebei aan één kant vast en rennen naar de rivier. We moeten Pippa vinden. We moeten weg. De storm raast voort, rukt bloemen, bladeren en takken van de bomen, die gevaarlijk over ons heen vliegen. Een tak schampt mijn gezicht en er stroomt bloed langs mijn wang.

De donkere geest krijgt nog twee armen, en nog twee. Ze sluipt onze kant op en kan ons elk moment vermorzelen in haar omhelzing. Felicity komt bij. Ze strompelt en begint dan te rennen. We zijn bij de rivier, maar waar is Pippa?

Anns gekrijs splijt de lucht in tweeën. ‘Help me!’

Ze staart in de rivier, trekt aan haar haar. Haar spiegelbeeld is veranderd. Ze zit onder de steenpuisten. Haar haar valt met plukken uit haar hoofd en op haar hoofdhuid verschijnen afschuwelijke blaren en zweren. Het is alsof de huid loslaat en haar botten erdoorheen komen.

‘Ann! Niet naar jezelf kijken! Hou op!’ schreeuw ik.

‘Ik moet wel! Ik moet wel!’

Ze buigt zich nog verder over het water. Ik sla mijn armen om haar borst, maar ze is zwaar en verzet zich, maar dan komt ze los en valt ze achterover in het gras. Felicity heeft haar naar achteren getrokken. Anns ogen zijn weer grijs.

‘Waar is Pippa?’ schreeuwt ze boven de wind uit.

‘Ik weet het niet,’ gil ik.

Er kruipt iets over mijn hand. Slangen kronkelen door het hoge gras op het moment dat dat verschrompelt en droog wordt. We springen op een rots. Peren vallen van een boom en beginnen bij onze voeten te rotten. Ann weent zachtjes en kijkt hoe haar huid steeds zachter en lelijker wordt.

‘Help!’ Pippa’s stem gaat door merg en been. Als we door het stekelige gras rennen, zien we haar. Ze is met een smalle boot, een soort draagbaar, de rivier op gegaan en de wind heeft haar naar het diepe gedreven. De schim staat op de oever en we kunnen niet dichterbij komen.

Ja, goed zo... kom haar maar halen...’ lacht ze.

‘Alsjeblieft! Help me!’ huilt Pippa. Maar we kunnen niets doen. De weg is versperd. We kunnen ons niet in de armen van het monster werpen. Ik ben zo bang dat ik maar aan één ding kan denken: ik moet ons hier weghalen.

‘Door de deur, snel!’ brul ik.

De wind blaast Felicity’s haar in haar bleke gezicht. ‘We kunnen Pip niet achterlaten!’

‘We halen haar later op!’ roep ik, en ik trek aan haar hand.

‘Nee!’

‘Laat me niet alleen!’ Pippa klautert naar de voorkant van de boot. Hij schommelt.

‘Pippa! Nee!’ schreeuw ik, maar het is te laat. Ze springt in de rivier en het water sluit zich boven haar graaiende handen. Ze verdwijnt alsof ze onder het ijs terecht is gekomen. Alles is verdwenen, alleen haar gesmoorde schreeuw klinkt nog door. Ik herinner me het visioen dat ik had op de dag van haar aanval, hoe ik zag dat ze onder water werd getrokken. En tot mijn afgrijzen dringt het tot me door wat het te betekenen had.

Het ding is uitzinnig van woede en brult. De donkere gedaante komt op ons af.

‘Pippa! Pippa!’ Felicity schreeuwt tot haar stem het begeeft.

‘Felicity, we moeten gaan – nu!’

De geest is bijna bij ons. Er is geen tijd om na te denken. Ik kan alleen handelen. Ik bereik de deur en sleur ons door de opening de grot in, waar de kaarsen met hun laatste kracht flikkeren. We zijn er allemaal, veilig en wel, lijkt het. Maar op de grond ligt Pippa. Haar lichaam slap en levenloos. Het schokt ongecontroleerd heen en weer.

Anns stem trilt. ‘Pippa? Pippa?’

Felicity snikt. ‘Je hebt haar achtergelaten! Dit heb jij gedaan!’

De laatste kaars knettert en gaat uit.

==

HOOFDSTUK
ZEVENENDERTIG

‘Je moet me helpen!’

Ik ben door het dolle heen en sta voor Kartiks tent. Hij spreekt me niet tegen, hij zegt geen woord, zelfs niet als ik hem vertel wat er is gebeurd. Hij tilt Pippa over zijn schouder en draagt haar helemaal door het bos naar Spence. Hij stopt maar één keer: als we bij het ravijn zijn en langs het levenloze lichaam van het hert komen dat we daar hebben achtergelaten. Hij helpt ons om Pippa naar haar kamer te brengen, en dan ren ik naar Mrs. Nightwing. Ik bons als een gek op de deur en roep wanhopig haar naam.

Onze directrice zwaait de deur open. Haar slaapmutsje is langs haar lange grijze lokken naar beneden gezakt. ‘Wat is er in ’s hemelsnaam aan de hand? Miss Doyle, wat doe je met je kleren aan? Waarom lig je niet in bed?’

‘Er is iets met Pippa,’ hijg ik. ‘Ze...’ Ik kan mijn zin niet afmaken, maar het maakt niet uit. Mrs. Nightwing heeft de angst in mijn stem gehoord. Ze onderneemt met haar kenmerkende doortastendheid onmiddellijk actie. Iets waar ik nu pas bewondering voor heb.

‘Zeg tegen Brigid dat ze onmiddellijk dokter Thomas moet halen.’

==

* * *

==

Het licht brandt in de donkere nacht. Ik zit bij het raam van de bibliotheek en schommel met mijn armen rond mijn knie-

en heen en weer. Ik maak mezelf zo klein mogelijk. Als ik af en toe indommel, zie ik haar voor me. Nat. Holle ogen. Schreeuwend om hulp verdwijnt ze onder het gladde wateroppervlak. Ik druk mijn nagels in mijn handpalmen om wakker te blijven. Felicity komt bij me staan. Ze ontwijkt mijn blik, maar haar stilzwijgen zegt genoeg.

Jij hebt haar achtergelaten, Gemma. Alleen in dat natte graf.

Ik zie een lantaarn op de oprijlaan. Kartik. De vlam gaat heen en weer in de metalen kooi. Ik moet me lang maken om hem te kunnen zien. Hij draagt een schep op zijn schouder en ik weet dat hij teruggaat naar wat hij bij het ravijn niet kon negeren. Hij gaat het hert begraven.

Maar ik weet niet of hij dat doet om zichzelf of om mij te beschermen.

Ik blijf heel lang zo zitten en kijk toe hoe de donkere nacht verandert in een schemerige ochtend. Het paars wordt geel en het geel verdwijnt tot het lijkt of de hemel nooit donker is geweest. Als de zon over de bomen heen schijnt, weet ik dat ik klaar ben voor mijn laatste reis.

==

* * *

==

‘Hou dit bij je,’ zeg ik, en ik stop de amulet met het alziend oog in Felicity’s hand.

‘Waarom?’

‘Voor het geval ik niet terugkom...’ Ik wacht. ‘Als er iets misgaat, moet je de anderen zoeken. Ze moeten weten dat je een van hen bent.’

Ze staart naar de zilveren amulet.

‘Het is aan jou of je achter me aan komt...’ Ik kijk haar aan. ‘Of het rijk voor altijd afsluit. Begrijp je dat?’

‘Ja,’ fluistert ze. ‘Beloof me dat je terugkomt.’

Het stukje stof van mijn moeders jurk voelt zacht aan in mijn dichtgeknepen vuist. ‘Ik zal mijn best doen.’

==

HOOFDSTUK
ACHTENDERTIG

Er zijn geen vogels. Geen bloemen. Geen zonsondergang. Alles achter de deur is bedekt met een vreemde grijze sluier. De lege boot drijft nog steeds op de rivier, vastgehouden door een dun laagje ijs.

‘Als je me wilt, ik ben hier!’ schreeuw ik. Het galmt in het rond. Hier, hier, hier.

‘Gemma? Gemma!’ Mijn moeder komt achter een boom vandaan. Haar stem, zelfverzekerd en sterk, trekt me naar haar toe.

‘Mama?’

De tranen springen in haar ogen. ‘Gemma... ik was bang... Maar alles is goed met je.’ Ze glimlacht, en alles in mijn lichaam verlangt naar haar. Ik ben moe en bang, maar ze is hier nu bij me. Ze zal me helpen en alles zal goed komen.

‘Moeder, het spijt me zo. Ik heb alles verpest. Jij zei me dat ik de magie nog niet mocht gebruiken, maar ik heb het toch gedaan, en nu is alles kapot, en Pippa...’ Ik kan het woord niet over mijn lippen krijgen. Ik kan er niet eens aan denken.

‘Sst, Gemma. Er is geen tijd voor tranen. Je bent hier om Pippa op te halen, toch?’

Ik knik.

‘Dan is er geen tijd te verliezen. Snel, voordat het wezen terugkeert.’

Ik loop achter haar aan onder de zilveren poort door, diep de tuin in, naar het middelpunt van de hoge kristallen die zoveel kracht bezitten.

‘Leg je handen op de runen.’

Ik twijfel. Ik weet niet waarom.

‘Gemma,’ zegt ze, en ze kijkt me met haar groene ogen doordringend aan. ‘Je moet me vertrouwen, anders is je vriendin voor altijd verloren. Wil je dat op je geweten hebben?’

Ik denk aan Pippa’s gespartel in het ijskoude water op het moment dat ze viel. Toen ik haar in de steek liet. Ik hou mijn handen boven de runen.

‘Goed zo, lieverd. Nu zal alles snel voorbij zijn. Straks zijn we weer samen.’

Ik raak met mijn rechterhand de rune aan. De trilling trekt door mijn lichaam. Ik ben verzwakt door de vorige reizen en de magie is zo sterk dat ik het bijna niet aankan. Ik word naar beneden getrokken. Het is te veel. Mijn moeder houdt haar hand open. Vlakbij, roze en zacht. Ik hoef haar alleen maar vast te pakken. Mijn arm gaat omhoog. Mijn vingers raken haar bijna aan, tot mijn huid zachtjes trilt door haar nabijheid. onze vingers raken elkaar.

Eindelijk...

Op dat moment krijgt het ding dat zich in mijn moeder verschuilt vorm. Het torent hoog boven de kristallen uit. Met een oorverdovend gegil grijpt het wezen mijn arm vast. Ik voel een ijzingwekkende kilte door mijn arm trekken, door mijn aderen stroomt die naar mijn hart. De warmte verlaat mijn lichaam. Ik kan me niet verzetten.

Alles verdwijnt. We vallen samen, snel, voorbij de bergen en de kolkende hemel, door de sluier die het rijk van de sterfelijke wereld scheidt. Het ding lacht van genot.

‘Eindelijk... eindelijk...’

Ja, o, ja. Is dit wat mijn moeder en Circe voelden? Wat ze niet wilden verliezen? De kracht die ze in hun eigen wereld niet hadden? Woede. Plezier. Extase. Genot. Ze hadden alles. Ik heb alles.

‘We zijn er bijna,’ fluistert het ding.

Onder me spreidt Londen zich uit, als de waaier van een vrouw, mooi en verfijnd. Een stad die ik wilde zien toen ik in India woonde. Een stad die ik nog steeds wil zien. Zelf.

Het ding ruikt mijn verlangen. ‘Jij kunt erover heersen,’ zegt het, en het likt bijna aan mijn oor.

Ja, ja, ja.

Nee. Niet echt. Niet samen met dit wezen. De kracht zou nooit van mij zijn. Hij zou me beheersen. Nee, nee, nee. Laat het maar winnen. Laat het samengaan. Ik geef me over aan mijn vermoeidheid. De keus maakt me loodzwaar. Zo zwaar dat ik voor altijd zou kunnen slapen. Laat Circe maar winnen. Ik laat mijn familie en vrienden achter. Laat me met de stroom meedrijven.

Nee.

Op dit punt wordt het ding zwakker. Je moet jezelf kennen, je moet weten wat je wilt. Dat heeft mijn moeder gezegd. Wat ik wil... Wat ik wil...

Ik wil teruggaan. En het komt met me mee. Plotseling wordt Londen zo klein als een speldenkop, buiten bereik. Ik trek het ding weg van de wereld, terug naar de bergtop, terug naar de grot en de runen.

Het krijst en brult, de gesmoorde kreten van de verdoemden vallen me aan. ‘Je hebt ons voor de gek gehouden!’

Het dijt uit tot een afgrijselijke, kolkende muur die tot aan de hemel reikt. Ik heb nog nooit zoiets afschrikwekkends gezien, en even voel ik niets anders dan een angst die zo echt is dat ik bevries. De skeletachtige handen grijpen me bij mijn keel, willen me wurgen. In paniek vecht ik terug, en ik gebruik de magie om het te verwonden. Elke keer dat het terugkomt, voel ik me zwakker worden.

De handen grijpen me weer bij mijn hals, maar ik heb bijna geen kracht meer om me te verzetten.

‘Goed zo. Geef je maar over.’

Ik kan niet nadenken. Ik kan nauwelijks ademhalen. Boven mijn hoofd wordt de lucht smerig grijs en zwart. We hebben hier gezeten. We telden de wolken aan de helderblauwe hemel. Blauw als mijn moeders jurk. Blauw als een belofte. Een wens. Ze is voor mij teruggekomen. Ik kan haar hier niet aan overleveren.

Zwarte, kolkende stofdeeltjes komen steeds dichterbij. De stank van verrot vlees dringt tot diep in mijn neusgaten door. De tranen springen in mijn ogen. Ik heb niets anders meer dan hoop en een zachte fluistering.

‘Moeder... ik vergeef je.’

De greep verslapt. De ogen van het ding worden groter, de afschuwelijke mond gaat wijd open. De kracht neemt af. ‘Nee!’

Ik voel mijn kracht terugkeren. Mijn stem wordt sterker, de woorden komen vanzelf. ‘Ik vergeef je, moeder. Ik vergeef je, Mary Dowd.’

Het wezen kronkelt en schreeuwt. Ik worstel me los. Het verliest het gevecht, het krimpt ineen. Het brult meelijwekkend naar me, maar ik hou niet op. Ik herhaal het als een mantra en raap een steen op en gooi die naar de eerste rune. Hij verbrijzelt en het regent fijne kristallen. Ik verbrijzel de tweede rune.

Hou op! Wat doe je?’ gilt het beest.

Ik verbrijzel de derde en de vierde. Even neemt het ding een andere vorm aan, het wordt mijn moeder, trillend en bevend op een stukje uitgedroogd gras.

‘Gemma, hou alsjeblieft op. Je vermoordt me.’

Ik twijfel. Ze draait haar gezicht naar me toe. Ze kijkt me lief aan. Ze heeft tranen in haar ogen. ‘Gemma, ik ben het, je moeder.’

‘Nee. Mijn moeder is dood.’

Ik verbrijzel de vijfde rune en klap achterover tegen de harde aarde. Met een harde zucht laat het ding de geest van mijn moeder gaan. Het verschrompelt en wordt een ijle draaiende spiraal van zuchtend gekreun, tot het in de lucht wordt opgenomen en alles stil wordt.

Ik blijf liggen.

‘Moeder?’ zeg ik. Ik verwacht niet dat er werkelijk een antwoord komt, en ik krijg ook geen antwoord. Ze is nu echt weg. Ik ben alleen. En op de een of andere manier is dit zoals het hoort te zijn.

Op een bepaalde manier was mijn moeder net zo’n illusie als de bladeren die we tijdens onze eerste reis naar het rijk in vlinders veranderden. Ik moet haar laten gaan en de moeder accepteren die ik nog maar net heb leren kennen. Een moeder die in staat was iemand te vermoorden, maar die terugvocht tegen het kwaad om mij te helpen. Een bange, ijdele vrouw, en een krachtig lid van een oude orde. Zelfs nu wil ik dit niet echt weten. Het is zo makkelijk om me achter de veiligheid van de illusies te verbergen en daaraan vast te houden. Maar dat zal ik niet doen. Ik wil ruimte maken voor wat echt is, voor de dingen die ik kan aanraken en ruiken, proeven en voelen: armen om mijn schouders, tranen en woede, teleurstelling en liefde, het vreemde gevoel dat ik kreeg toen Kartik bij zijn tent naar me lachte, en mijn vrienden die mijn hand pakten en zeiden dat ze me zouden volgen...

De werkelijkheid is dat ik Gemma Doyle ben, en dat ik nog steeds leef. En voor de eerste keer in lange tijd ben ik daar blij om.

==

* * *

==

Ik heb veel om over na te denken, maar ik sta nu aan de oever van de rivier. Pippa’s bleke gezicht drukt tegen het ijs, haar losse, donkere krullen waaieren uiteen onder het oppervlak. Ik pak een steen en maak het ijs kapot. Het water dringt door de barsten omhoog.

Om haar eruit te kunnen trekken, moet ik mijn arm in die donkere, verboden rivier steken. Het water is warm als een bad. Uitnodigend en rustgevend. Ik kom in de verleiding om er zelf in te duiken, maar nog niet. Ik moet Pippa’s arm vasthouden en ik trek haar met al mijn kracht omhoog; bevrijd haar uit het zware water, tot ze op de oever ligt. Ze spuugt en hoest, geeft over in het gras.

‘Pippa? Pippa!’ Ze ziet wit en is koud. Ze heeft diepe, donkere wallen onder haar ogen. ‘Pip, ik ben hier. We gaan terug.’

Haar ogen gaan open.

‘Terug.’ Ze laat het woord zachtjes op haar lippen spelen en kijkt dan verlangend naar de rivier, waarvan ik de geheimen wil leren kennen, maar nu nog niet. ‘Wat gaat er met me gebeuren?’

Ik heb geen magie meer over voor leugens. ‘Dat weet ik niet.’

‘Mr. Bartleby Bumble?’

Ik zeg niets. Ze gaat met haar koude, natte hand langs mijn wang en ik weet al wat ze denkt – niet omdat ik over de magie beschik, maar omdat ze mijn vriendin is en ik van haar hou. ‘Alsjeblieft, Pip,’ zeg ik, en ik wacht even omdat ik moet huilen. ‘Je moet met me mee teruggaan. Je moet gewoon.’

‘Moet... Mijn hele leven moet ik alles.’

‘Dat kan veranderen...’

Ze schudt haar hoofd. ‘Ik ben geen vechter. Ik ben anders dan jij.’ In het droge wintergras vindt ze een paar verschrompelde bessen, niet groter dan zaadjes. Ze houdt ze in haar hand alsof het muntjes zijn.

Mijn keel doet pijn. ‘Als je die eet...’

‘Wat zei miss Moore ook alweer? Veilige keuzes bestaan niet. Alleen andere keuzes.’ Ze kijkt nog één keer naar de rivier en dan gaat haar hand naar haar mond. Even is het zo stil dat ik mijn ademhaling hoor raspen. En dan keert de kleur onder haar huid terug. Haar haren krullen weer en haar wangen zijn roze. Ze straalt van blijdschap. Overal om me heen komt de natuur tot bloei. Ik zie bloesem en gouden blaadjes. Aan de horizon wordt een nieuwe roze hemel geboren. Aan de overkant staat de ridder op haar te wachten, haar handschoen in zijn hand.

De warme bries heeft de boot naar onze kant van de oever gedreven.

Dit is het moment om afscheid te nemen. Maar ik heb de laatste tijd te vaak afscheid genomen en ik heb nog een leven voor me waarin ik het nog vaak zal moeten doen, dus zeg ik niets. Ze lacht naar me en ik lach terug. Dat is het enige wat ze van me verlangde. Ze stapt in de boot en laat zich naar de overkant drijven. Als ze de andere kant heeft bereikt, helpt de ridder haar uit de boot en stapt ze in het zachte, groene gras. Onder de zilveren poort naar de tuin staat Carolina, het kind van moeder Elena, ook te kijken. Maar ze begrijpt al snel dat dit niet degene is op wie zij wacht, en dus huppelt ze weg, haar popje wiegend in haar armen.

==

* * *

==

Als ik terugkom, zit Felicity op de gang voor Pippa’s kamer te wachten. Ze slaat haar armen om me heen en snikt. Beneden in de gang hangt Brigid huilend een laken voor de spiegel. Ann komt Pippa’s kamer uit. Haar ogen zijn rood, haar neus druipt.

‘Pippa...’ Ze kan niet verder. Maar ze hoeft het niet te zeggen.

Ik weet al dat Pippa er niet meer is.

==

* * *

==

Op de ochtend dat we Pippa begraven regent het. Een koude oktoberregen die de aarde in mijn hand in modder verandert. Als ik naast het graf sta en het mijn beurt is, glipt de aarde tussen mijn vingers door en valt op Pippa’s glimmende kist. Het is nauwelijks hoorbaar.

De hele ochtend is het op Spence druk geweest, maar alles is tot in de puntjes geregeld. Iedereen doet wat hij moet doen, zwijgzaam en doelmatig. Het is vreemd hoe efficiënt mensen zijn als er iemand is overleden. Er lijken geen twijfels meer te bestaan, alleen duidelijke, afgebakende momenten waarop er iets moet gebeuren: bedden opmaken, een jurk of een lied uitzoeken, wassen, een gebed mompelen. Alle kleine, eenvoudige dingen die je in het dagelijkse leven doet zonder erbij na te denken, bieden opeens houvast in de strijd tegen de dood die toch altijd aanwezig is.

De meisjes uit onze klas hebben voor de begrafenis toestemming om de vijftig kilometer af te leggen naar het landgoed van de familie Cross. Mrs. Cross heeft erop gestaan dat Pippa wordt begraven met haar saffieren verlovingsring om, waar Mr. Bumble ongetwijfeld de pest over in heeft. Tijdens de begrafenis kijkt hij de hele tijd op zijn horloge en staat hij constant te grijnzen. Met een donkere, bassende stem vertelt de dominee over Pippa’s schoonheid en haar oneindige goedheid. Ik ken dit slappe aftreksel van Pippa niet. Kon ik maar opstaan en vertellen hoe ze echt was: Pippa, die gemeen kon zijn en egoïstisch en verliefd op haar romantische illusies, en de Pippa die ook dapper was en vastberaden en gul. En zelfs als ik ze dit allemaal kon vertellen, dan nog zou het haar geen recht doen. Je kunt iemand nooit helemaal kennen. Daarom is het zo verschrikkelijk eng om iemand helemaal in vertrouwen te nemen, in de hoop dat die ander dat ook met jou doet. Het is zo’n wankel evenwicht, het is een wonder dat we het soms aandurven. En toch...

De dominee geeft zijn laatste zegeningen. De grafdelvers kunnen met hun taak beginnen. Ze trekken hun handschoenen aan, steken hun scheppen in de modder en begraven een meisje dat mijn vriendin was. De hele tijd voel ik dat hij van achter de bomen naar me kijkt. Als ik me omdraai om te kijken, zie ik hem staan, in zijn opvallende zwarte mantel. Zodra Mrs. Nightwing zich om de familie Cross moet bekommeren, glip ik ertussenuit en ren naar Kartiks schuilplaats achter de grote marmeren engel.

‘Het spijt me,’ zegt hij. Het klinkt eenvoudig en direct, zonder dat hij er een God bij haalt die een engel te jong tot zich heeft geroepen en zonder de onzin van ‘wie zijn wij om Zijn ondoorgrondelijke wegen te willen begrijpen’. De regen roffelt op mijn paraplu.

‘Ik heb haar laten gaan,’ zeg ik, aarzelend, maar blij dat ik eindelijk een soort bekentenis kan doen. ‘Misschien had ik beter mijn best moeten doen om haar tegen te houden, maar dat heb ik niet gedaan.’ Kartik zegt niets.

Zal hij de Rakshana vertellen wat ik heb gedaan? Niet dat het wat uitmaakt. Mijn besluit staat vast. Het rijk is nu mijn verantwoordelijkheid. Ergens daarbuiten wacht Circe, en ik moet de Orde weer samenbrengen en fouten goedmaken; er moet veel gebeuren en er is niet veel tijd.

Kartik zwijgt nog steeds. Op het constante geluid van de regendruppels na is het stil. Eindelijk kijkt hij me aan. ‘Je hebt modder in je gezicht.’

Ik wrijf snel met de rug van mijn hand over mijn wangen. Hij schudt zijn hoofd. ‘Waar dan?’ vraag ik.

‘Hier.’ Alleen zijn duim gaat langs de rand van mijn onderlip, maar het is alsof de tijd vertraagt en de veeg van zijn duim eindeloos voortduurt. Het is geen toverformule die ik ken, maar er zit zoveel magie in dat ik nauwelijks adem kan halen. Als hij beseft wat hij doet, trekt hij snel zijn hand terug. Maar ik voel zijn duim nog steeds.

‘Gecondoleerd,’ mompelt hij, en hij draait zich om en wil weglopen.

‘Kartik?’ Hij staat stil. Hij is doorweekt en zijn zwarte krullen plakken op zijn hoofd. ‘Er is geen weg terug. Dat kun je doorgeven.’

Hij houdt zijn hoofd schuin en kijkt me vragend aan. Ik besef dat hij niet weet of ik het over mijn krachten heb of over zijn aanraking. Ik begin het uit te leggen, maar merk dat ik het zelf ook niet goed weet. En het maakt ook niet uit, want hij is al weg. Hij rent met zijn sterke benen naar de beschutting van de wagen die ik verderop langs de weg zie staan.

Als ik weer bij de anderen kom, staat Felicity bij het verse graf te huilen in de regen. ‘Ze is echt weg, hè?’

‘Ja,’ zeg ik, zelf verbaasd over de zekerheid in mijn stem.

‘Wat is er aan de andere kant met mij en dat ding gebeurd?’

‘Dat weet ik niet.’

We kijken naar de andere nabestaanden, zwarte stippen in een zee van grijze regen. Felicity durft me niet aan te kijken. ‘Soms denk ik dat ik dingen zie. In mijn ooghoek, het daagt me uit en dan is het weer weg. En ik droom. Het zijn verschrikkelijke dromen. Wat als er iets verschrikkelijks met me is gebeurd, Gemma? Wat als ik beschadigd ben?’

Als ik mijn arm door die van haar steek, voelt de regen op mijn mouw als een koele kus. ‘Op een bepaalde manier zijn we allemaal beschadigd.’

==

HOOFDSTUK
NEGENENDERTIG

De rest van de dag hebben we vrij gekregen om uit te rusten en na te denken, en dus kijkt mademoiselle LeFarge vreemd op als ik bij de deuropening van haar lokaal sta. Ze is blij verrast als ik haar vijf nette blaadjes overhandig met een vertaling uit het Frans.

‘Dat is behoorlijk goed,’ zegt ze nadat ze het aandachtig heeft gelezen. Waar de ferrotypie van Reginald stond, staat een bos verse bloemen. Ze maakt hier en daar een aantekening en geeft de blaadjes dan terug.

‘Goed gedaan, mademoiselle Doyle. Misschien dat er toch nog hoop voor je is. Dans chaque fin il y a un début.’

Mijn luistervaardigheid is nog niet goed genoeg. ‘Aan het eind is er ook een debutante?’

Mademoiselle schudt haar hoofd. ‘Elk eind kent een begin.’

==

* * *

==

De regen is opgehouden, maar er staat een harde herfstwind, die mijn wangen roodgloeiend maakt alsof ik net een klap in mijn gezicht heb gekregen. Oktober is in volle gang en alles is rood en goud gekleurd. De bomen zullen nu snel hun bladerdek verliezen en de wereld zal kaal achterblijven.

Kilometers verderop ligt Pippa in haar kist. Ze zal langzaam vergaan tot ze niet meer is dan een herinnering, een legende die bij Spence hoort en waarover ’s avonds laat gefluisterd wordt. Heb je gehoord dat er daar in die kamer aan het eind van de gang een meisje is doodgegaan? Ik weet niet of ze spijt heeft van haar keus. Ik herinner me haar het liefst zoals ik haar voor het laatst heb gezien: zelfverzekerd op weg naar iets wat ik hopelijk nog lang niet te zien zal krijgen.

In een wereld achter die van ons stroomt de rivier kabbelend voort, betovert ons met wat we willen horen en wat we moeten zien om verder te kunnen gaan. In dat water worden alle teleurstellingen vergeten, onze fouten vergeven. Als we in dat water kijken zien we een sterke vader. Een lieve moeder. Warme kamers waar we veilig zijn, waar van ons gehouden wordt en waar we welkom zijn. En de onzekerheid van de toekomst is niets anders dan de damp van onze adem tegen de vensterruit.

==

* * *

==

De grond is nog nat. Het loopt zwaar, want de hakken van mijn laarzen zakken weg, maar tussen de bomen door zie ik de wagens van het zigeunerkamp. Ik ben onderweg om een geschenk af te geven. Of om iemand om te kopen. Wat mijn motieven zijn weet ik niet precies. Ik ben in elk geval onderweg.

Het geschenk is verpakt in kranten. Ik leg het voor Kartiks tent en verschuil me achter de bomen. Even later komt hij eraan. Hij heeft een soort duif aan een touwtje. Als hij het pakje ziet liggen, draait hij zich om, om te zien wie het heeft neergelegd. Als hij niemand ziet, maakt hij het open en vindt mijn vaders glimmende cricketbat. Ik weet niet of hij het zal accepteren of dat hij het een belediging vindt.

Zijn hand streelt het gladde hout. Er speelt een glimlachje om de lippen van de mooiste mond die er bestaat. Hij raapt een dennenappel van de grond en werpt hem in de lucht. Het bat raakt hem met een bevredigend krakend geluid en door de combinatie van de goede slag en geluk vliegt de dennenappel hoog door de lucht. Kartik schreeuwt uitgelaten en slaat met zijn bat in de lucht. Ik blijf kijken hoe hij de ene na de andere dennenappel door de lucht laat suizen, totdat ik twee dingen heb bedacht: Cricket is een prachtig spel voor vergiffenis, en: Volgende keer moet ik hem een bal geven.

Vergiffenis. De kwetsbare schoonheid van het woord dringt tot me door als ik door het bos terugloop. Langs de grotten en het ravijn, waar de aarde het vlees van het hert heeft opgenomen en waar alleen nog een paar botten boven het graf uitsteken dat Kartik gegraven heeft. Het is het enige bewijs van wat hier heeft plaatsgevonden en ook de botten zullen straks verdwenen zijn.

Maar vergiffenis... Ik hou me vast aan dat kleine beetje hoop en koester het. Ik zeg tegen mezelf dat in ieder van ons het goede en het kwade schuilt, licht en donker, schoonheid en pijn, keus en spijt, wreedheid en opoffering. Ieder van ons heeft zijn eigen chiaroscuro, zijn eigen illusie die een vaste vorm wil aannemen, iets echts wil worden. Niemand kan alleen in het licht leven.

De wind draait en brengt de geur van rozenwater met zich mee, sterk en zoet. Ik zie haar tussen de droge herfstbladeren staan. Een hert. Ze heeft me in de gaten en gaat ervandoor. Ik ren achter haar aan, maar niet om haar op te jagen. Ik ren omdat ik dat kan, omdat ik dat moet.

Omdat ik wil weten hoe ver ik kan gaan voordat ik moet stoppen.